“Nummer honderdtwintig? Nummer honderdtwintig?”

In de hoek van de ruimte staat een vrouw op. Haar sluike asblonde haren hangen voor haar gezicht. Even kijkt ze onze richting uit, bleekblauwe ogen, wanneer ze langs ons loopt, en weet een vage glimlach op haar gezicht te produceren.

“Er zijn geen eieren, godverdomme. Allemaal de schuld van die teringlijers van de regering. Ze beloven gouwe bergen, maar houwen ze zelf, terwijl wij in de stront zitten. ‘K ga effe paffen, hoor, ben toch nog niet aan de beurt.”

“Nummer achtennegentig!”

Een scootmobiel komt in beweging. Achterop de zitting zijn twee zuurstofflessen bevestigd, die de bestuurder via een slangetje in zijn neus van lucht voorzien. De ademnood van mijnheer de Goede – What’s in a name?- heeft hem zijn bedrijf doen verliezen. Toch benadrukt hij, tijdens het wachten, blij te zijn met elke godgegeven dag dat hij op deze wereld mag vertoeven.

“Nummer éénentachtig? Nummer éénentachtig? Niemand? Tachtig? Táchtig? Oh, okee! Kom maar gauw.”

“Da’s da kummelig mens.”
“Echt? Hoezo dan?”
“Nou… Dan zeet ze ‘da hoef ik nie’ of ‘wa denkte wel nie da’k ben’. Dien mense van hier zuchte al asze ze aan zien komme. Kik mar.” Een slanke, bijna magere, vrouw laat haar pasje zien bij het eerste punt. Ik probeer haar te lezen, maar besef dat hier geen mensen zijn, die open staan. Nog twaalf te gaan.

“Tweeënzeventig?”

Zuchtend staat mijn buurman op. We zijn slecht gestart vanochtend. Ik heb zo’n hekel aan mensen die geen verantwoording nemen voor hun eigen leven. Deze man legde de schuld van zijn situatie neer bij vluchtelingen, ministers en de burgemeester. Toen ik hem vroeg wat hij zelf gedaan had om uit zijn benarde positie te komen werd hij zó boos.

“Negenenzestig?”

Bijna. Ik begin mijn spulletjes bij elkaar te rapen en sta vast op. Met een knikje neem ik vast afscheid van mijn gelegenheidsburen.

“Achtenzes…”
“Ik”, roep ik en loop op Jack, de coordinator af. Terwijl we vluchtig naar elkaars welzijn informeren duwt hij een winkelwagentje in mijn handen, dat ik direct naar de eerste tafel stuur, waar al een kist staat te wachten.
“Dit is voor u!” zegt de dame achter de tafel vriendelijk. Snel laad ik de spullen in mijn karretje, ondertussen een meer dan welgemeend ‘dankjewel’ mompelend, en ren naar de zuiveltafel, waar mij ook weer wat voedingswaren toebedeeld worden. Na de fruit-, groente-, vlees- en brood-tafel kijk ik naar mijn aanwinsten.
Elk artikel heeft een stukje onrust uit mijn hoofd weggenomen.
Vanavond eten we lekker vlees!

Opgelucht kijk ik de afgeladen ruimte rond en neem afscheid van meer dan honderd bewogen levensverhalen, allen waard om te vertellen.
Tot volgende week.


Arta

Zijn. bewonderen, verwonderen, notuleren, opwaarderen; Het zijn zomaar wat steekwoorden, die voor mij onlosmakelijk zijn verbonden aan 'Schrijven'. *Overigens schrijf en reageer ik als arta natuurlijk op persoonlijke titel

5 reacties

Mien · 25 september 2016 op 14:11

Mmm … de schrijver komt waarschijnlijk ergens uit de buurt van Oudenbosch. Of een look-a-like. Pierken? Schrijnend getekend de situatie. En toch hoopvol ook, met de juiste instelling. Een wringende Schrijfstrijd, knap geschreven.

NicoleS · 25 september 2016 op 17:08

Mooi verhaal!

Esther Suzanna · 25 september 2016 op 17:17

Voedselbank. Daar heb ik ook even van mogen genieten. Herkenbaar geschreven. Mooi. Het had iets heel aparts die periode, een beetje tussen ‘een wedstrijd verliezen’ en ‘Sinterklaasavond’ in..

Snarf · 25 september 2016 op 22:51

Triest dat het moet … mooi dat het bestaat … inlevend beschreven. Mooi!

StreekSteek · 26 september 2016 op 12:00

Rauwe praktijk. Invoelend beschreven.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder