Samen met mijn lief fiets ik naar mijn geboortedorp, om de jaarlijkse antiekmarkt te bezoeken. De markt wordt georganiseerd door de plaatselijke muziekvereniging. Het is hartje zomer, de vogels fluiten hun mooiste lied, en de jongens die we tegenkomen fluiten ook. Niet naar mij, maar naar mijn lief, vermoed ik. Op de jaarmarkt staan minder kraampjes dan verwacht, maar er is nog genoeg te zien. Bij een stand met schilderwerken in de stijl van Oud Hollandse meesters, valt mijn oog op een bijzonder exemplaar, een boerderijtje zoals Meindert Hobbema het gepenseeld zou kunnen hebben. De verkoper vraagt 350 gulden voor het doek. Na enig afdingen mag ik het voor 275 meenemen. Het is hier en daar beschadigd, maar een kennis van mij is restaurateur van beroep, wellicht dat hij er iets van kan maken. We drinken samen nog wat op een terras. Op de achtergrond speelt een bandje ‘the Pinacolada song.’ Ik kan mijn ogen niet van het schilderijtje afhouden, zo blij ben ik met mijn nieuwste aanwinst. Mijn lief zucht en richt haar blauwe ogen vertwijfeld naar de hemel. Met het stuk onder mijn arm fietsen we tegen de avond weer naar huis.

De volgende dag al sta ik in het atelier van Martien, de restaurateur en wordt het kunstwerkje onder de loep genomen. “Mooi exemplaar,” mompelt Martien. “Wat heb je ervoor gegeven, zei je? 275? Niet slecht!” Hij fluit eens tussen zijn tanden. Op de achterkant van het stuk zit vergeeld papier geplakt. Martien begint het los te peuteren. Er onder wordt een naam zichtbaar: Monsterbroek A.D. 1795. Hoeve bij de Vleet. “Monsterbroek,” mijmer ik. “Dat is vlak bij mij in de buurt. Misschien dat ik eens ga kijken of er nog iets van dat gedoetje is terug te vinden. Kan ik er een luchtig artikeltje over schrijven voor in het Spectrum, de zondagbijlage van mijn krant.” Martien maakt een schatting van de kosten, die hij minstens zal moeten maken voor het opknappen van het doek en daar kan ik mee akkoord gaan.

De volgende dag fiets ik naar Monsterbroek. Nieuwsgierig geworden wil ik uitzoeken of er nog iets van het oude boerderijtje is overgebleven. Na enig zoekwerk in het buitengebied heb ik succes. Eenzaam en verlaten hangt het vervallen bouwwerk tegen de bosrand aan. Zo te zien is het in de loop der tijd voor van alles in gebruik geweest. Een groen uitgeslagen silo van kunststof staat tegen een zijgevel geplakt als treurig bewijs dat er ook nog ooit varkens of kippen in het kot hebben gezeten. De voordeur zit potdicht afgesloten, daar kom ik niet door naar binnen. Dan maar achterom. Ook daar zit een deur maar is volledig dichtgetimmerd. Naast de deur groeit wat struikgewas en als ik het bosje opzij trek, wordt een kelderraampje zichtbaar. Ik probeer het gewoon, en het lukt me om het raampje open te trekken. Door het gat kruip ik naar binnen en laat me in de kelderruimte vallen. Via een krakkemikkig trapje kom ik weer op de begane grond. Het ruikt muf en overal hangen spinnenwebben. Met behulp van een zaklamp probeer ik zicht op de ruimte te krijgen. Dan zie ik enkele plastic vaten staan. Wat zou daarin toch kunnen zitten, vraag ik mij af. Ik maak een vat open en zodra ik het licht op de inhoud laat vallen zegt mij dat genoeg: Drugs, drugs en nog eens drugs! Er staat daar een voorraad narcotica waarvan ik stijl achterover val. Politiewerk, dat is duidelijk. Plotseling hoor ik geluid. Er wordt aan de voordeur gemorreld. Een man roept: “Ik zie licht, er is iemand binnen.” De deur gaat open en voordat ik via de kelder kan vluchten voel ik een hand op mijn schouder. Dan wordt alles zwart voor mijn ogen.

Als ik bijkom lig ik in de open laadbak van een vrachtwagen. We zijn aan het rijden en ik heb barstende koppijn! Tegenover mij zit een man met stoppelbaard en getinte huidskleur. Uit zijn varkensoogjes straalt een sadisme mij tegemoet dat mij de rillingen over de rug jaagt. Met een afgezaagde shotgun rustend op zijn knieën houdt hij mij continue in de gaten. Ik sluit mijn ogen weer.

Plotseling remt de chauffeur af. Hij roept naar zijn handlanger tegenover mij. Politie op de weg, begrijp ik. De chauffeur houdt even in, geeft vervolgens plankgas en passeert een stilstaande politiewagen. Een agent moet aan de kant springen, stapt in de wagen en scheurt achter ons aan. Mijn bewaker kruipt naar de achterklep van de laadbak en wil de achtervolger onder vuur  nemen. Inmiddels ben ik volledig bij positieven gekomen en zie een gereedschapskist staan met daarin een hamer. Ik pak de hamer en gooi deze met alle kracht die mij nog rest naar het hoofd van de man. Hij wordt geraakt, maar draait zich om en wil op mij schieten. Door de klap met de hamer zakt hij alsnog in elkaar, maar weet toch nog een schot te lossen. Ik kan wegduiken. De chauffeur van de vrachtwagen wordt geraakt. Zijn hoofd explodeert als een overrijpe tomaat en ik zie zijn hersens tegen de voorruit spetteren. De wagen raakt van de weg en botst tegen een boom. Door de klap raak ik weer buiten westen. Pas in het ziekenhuis kan ik een verklaring afleggen aan de politie. De volgende dag staan de kranten vol van het incident: ‘Journalist aan dood ontsnapt. Politie doet grootste drugsvangst in regio sinds jaren.’

Een week later sta ik bij Martien, de restaurateur op de stoep. Als hij opendoet vraagt hij meteen aan mij: “En, is het nog gelukt met dat luchtig artikeltje?”

Eerder verschenen als R.W.I.B. 07-04-2015

Categorieën: FictieVerhalen

Thomas Splinter

Verhalen zijn splinters uit mijn onderbewustzijn.

3 reacties

Mien · 29 mei 2015 op 07:42

En toch denk ik dat [b][url=https://www.columnx.nl/een-luchtig-artikeltje]deze[/url][/b] geschreven is door g.van stipdonk. 🙂 🙂 🙂

Thomas Splinter · 30 mei 2015 op 14:06

Jij maakt het wel heel spannend. Maar … misschien een leuke idee voor een column: When Harrie met Mien.

Mien · 31 mei 2015 op 11:09

Splintergoed plan! 🙂

Geef een reactie

Avatar plaatshouder