Lazaros, een Griek die Vlaams had geleerd in de Antwerpse onderwereld, zei : “Dikke Bert kan niet komen, hij heeft het verschot.”

“Wát heeft hij? Is hij van iets verschoten?” vroeg Serge, een Waal die Nederlands had geleerd in Amsterdam.

“Nee, verschot is het Vlaams woord voor lumbago, erge rugpijn,” zei ik. Serge was een grote zware kerel die er overdonderend massief uitzag, maar je voelde dat hij een stervende boom was die met één slag kon geveld worden. Hij droeg altijd piekfijne kostuums met een hippe das, en toch, wanneer je zijn doorgroefde kop zag, wist je dat hij moegeleefd was, alleen wilde hij dat zelf niet toegeven. Hij was nog niet lang geleden in Antwerpen terechtgekomen waar hij leefde van de net ontvangen erfenis van zijn tante en van een kleine uitkering van een verzekeringsmaatschappij wegens een mysterieus arbeidsongeval dat hem naar zijn zeggen levenslang werkonbekwaam zou hebben gemaakt. Ik veronderstelde dat het ongeval op het psychisch vlak lag, want hij leek niet te lijden aan een zichtbaar gebrek. Nog voor de dood van zijn oud tantetje had zijn vrouw hem op straat gezet en een echtscheiding bekomen, het domste wat het wijf had kunnen doen, had Serge mij gezegd, want nu moest hij de poen van tante Amélie uit Poupehan in de Belgische Ardennen niet met haar delen.

Het waaide met vallende bladeren op die herfstige zaterdagnacht in september 1980, toen wij aan de bar hingen van de Tromsø, een bruine kroeg in het  schipperskwartier, de rosse buurt van Antwerpen. Het cafeetje werd kundig uitgebaat door Dominique, een blanke Antwerpse vrouw met een kont die op een zadel leek zoals men dat wel meer ziet bij bepaalde Afrikaanse stammen. Haar borsten waren mollig, maar zij oogde niet dik omdat zij een reuzin was in vergelijking met de gemiddelde vrouw. Haar bruine haren hingen los tot op haar heupen. Oele, haar man, was een aangespoelde Noor die ooit het cafeetje de naam van zijn geboortestad had gegeven en daarna al het werk overgelaten aan Dominique. Soms zei ik wel eens tegen hem : “Oele, je bent een oelewapper.” Hij begreep het niet, en Dominique ook niet, maar ze vonden het grappig, op de tast vermoedend dat het een compliment was. Oele rolde elke dag tegen zonsondergang uit zijn bed en begon dan te werken aan het bereiken van zijn quota, zorgvuldig verdeeld over de hele nacht : dertig, veertig whiskies en dan nog een biertje of twintig tegen de dorst.

Ik vermoedde dat hij nooit meer at. Wanneer een klant soms vertelde hoe lekker hij ergens gegeten had keek Oele altijd of er over iets heel vies werd gepraat. Meestal staarde hij wazig maar glimlachend in de verte, zwijgzaam als een Noorse dennenboom. Ik dacht dat hij de fjorden miste, of zijn vroeger leven in de Noorse visserij, maar hij was al te ver heen om zijn cafeetje ooit nog te verlaten. In heel de straat was er raamprostitutie. De Tromsø was een gewoon kroegje tussen die lange rij vensters. Enkel de vaste jongens kwamen er rustig en volgehouden drinken, en ook de hoeren, om even uit te rusten.

“Verdomme,” zei Serge. Zijn Franse R rolde zoals de kiezelsteentjes op de Maasoever wanneer er een binnenschip voorbijvaart. “Als dikke Bert niet komt geraak ik niet aan mijn coke.” “Bert moet een beetje oppassen,” zei ik. “De politie zoekt een reden om hem weer aan te houden. Ze zijn razend dat hij vrijgeproken is voor drugshandel. Het was niet gemakkelijk, maar ik heb dan toch succes gehaald in die zaak.” “Leve onze advocaat!” riep Lazaros. “Dominique, geef Johan nog een whisky, een echte, een Johnny!” Dominique schonk eerst een whisky uit voor mij en zei dan iets in het Noors tegen Oele, die moeizaam van de barkruk afkwam en door de deur achter de bar verdween.

Hij kwam al snel terug en gaf Serge op een vreemde manier een hand. “Van Dikke Bert,” zei hij. “Nu betalen.” Serge keek blij op van zijn biertje, betaalde, en ging naar het WC waaruit hij een minuut later opgewekt weer uit te voorschijn kwam. Hij betaalde meteen een rondje jenever en bier. “Dankzij jou zit Bert nou niet in de gevangenis.” zei hij. “Wonderful job, my friend. You are a brilliant lawyer.” Lazaros, die wilde tonen dat hij Engels verstond, zei : “Never poet de signatoer, I always say to Bert.” Iedereen begreep meteen dat hij Bert had aangeraden om bij de politie nooit het proces-verbaal van de ondervraging te ondertekenen. Lazaros maakte een spichtige indruk. Hij deed mij denken aan een veldmuis, aalvlug en schichtig, maar vermoedelijk met de morele principes van een rioolrat. Hij woonde al een hele tijd in Antwerpen waar hij een illegaal handeltje dreef aan de havendokken. Ik wilde net deskundig juridisch commentaar geven op het advies van Lazaros aan Bert toen de deur openzwaaide en een zware basstem “Politie!” riep. Iedereen lachte. Het was Jan Centjes, de corrupte wijkagent die zijn bijnaam verdiend had omdat hij mits betaling van een flink zakcentje nooit zag dat er soms een lijntje gesnoven werd in de Tromsø.

Jan Centjes kreeg meteen een biertje. Terwijl de jenever, het bier en de cocaïne door zijn aderen raasden, declameerde Serge een gedicht van Verlaine. Het was een verbazend goede keuze uit zijn repertoire, want het paste bij de sfeer van die herfstige avond in een bruine kroeg. “Les sanglots longs de l’automne,” begon hij. Niemand luisterde naar zijn dramatische weergave. Oele keek hem dom aan, wat Serge dan toch een publiek bezorgde. Lazaros was snel naar het WC gelopen bij de binnenkomst van de politieman, en Jan Centjes begon een heel verhaal aan Dominique te vertellen over een nieuw aangekomen geheimzinnig Afrikaans hoertje dat nooit achter het raam zat en alleen op afspraak werkte en dat hij nog steeds niet gezien had. Jan Centjes ging weer weg en Lazaros kwam uit het WC tevoorschijn. Blijkbaar was Serge slordig geweest met zijn coke, want aan Lazaros te zien had er nog genoeg poeder voor hem op het WC deksel gelegen.

“Alles OK met je?” vroeg ik hem in het Grieks. Vijf jaar tevoren had ik door middel van avondcursussen in het Grieks cultureel centrum van Antwerpen Grieks geleerd. Eigenlijk had ik die taal intens gestudeerd in de hoop mijn toekomstige klanten, de Griekse rijke reders, te imponeren, maar het enige nut dat ik haalde uit mijn vloeiend Grieks, was dat ik Lazaros en nog wat andere Griekse Antwerpenaren kon aanspreken in hun moedertaal. “Was je bang van de politie, of deed je iets illegaals op het WC?”  plaagde ik. “Nee zeg, van Jan Centjes ben ik niet bang!” lachte hij.

“Poupehan.” zei Serge plots. Hij sprak het woord uit op een gewijde toon, zoals een moslim “Allah” zegt. “Dat is een klein dorpje in de Ardennen. Ik ben daar geboren en mijn tante Amélie ook” “Poepen wát? Hoe heet dat dorp?” lachte Dominique. “Daar wordt zeker veel gepoept in de bossen?” “Niet meer dan elders, en iedereen daar heeft een WC hoor,” zei Serge, een beetje boos om zoveel onwetendheid. “Ze bedoelt neuken, Serge,” zei ik. “Poepen is het Vlaams woord voor neuken.” “Verdomme, ik kan hier niks aanvangen met het Nederlands dat ik in Holland heb geleerd!” zuchtte hij.

“Maar goed, Poupehan dus. Het mooiste dorpje ter wereld. Frisse lucht, mooie bossen en weiden, de oevers van de Semois, forellen eten, het is fantastisch daar. Ik heb daar een gelukkige jeugd gehad bij mijn Tante Amélie. Ik was een wees, zie je…”  Zijn stem stokte even en zijn ogen werden nat. “Wat sta ik hier in de kroeg te doen. Ik zou terug in Poupehan moeten gaan wonen, in de frisse lucht, want frisse lucht is het mooiste wat er bestaat.” Iedereen knikte. Ook zij vonden dat frisse lucht beter was dan een donkere kroeg. Serge kreeg geen kans om verdere lyrische beschouwingen te geven over Poupehan, want Lazaros onderbrak hem met een pleidooi voor de Griekse eilanden, en dan vooral voor Skopelos waar hij vandaan kwam. Dat was natuurlijk het mooiste eiland ter wereld waar de lucht nog gezonder was dan in Poupehan. Zelfs Oele werd even alert en riep een paar keer : “Allemaal niks. De fjorden, heel mooi, much better.” Er kwam een kleine, pezige man binnen. Hij bestelde een bier in het Duits. Alhoewel hij duidelijk dronken was, gaf Dominique hem toch wat hij wilde. De ingelijste tekst van de Wet betreffende de Openbare Dronkenschap hing dreigend aan de muur achter de bar, en vermeldde dat geen dronkenmakende dranken mogen worden verstrekt aan duidelijk dronken personen, maar Dominique kende alleen het hoger belang van haar portemonnee. Om hem te verleiden tot een tweede consumptie begon zij een gesprekje met hem in het Duits. Het Duits dat zij sprak was geïnspireerd op het beginsel dat Duits en Nederlands verwante talen zijn en dat, als je Nederlands spreekt met een min of meer Duitse tongval, het vermoedelijk af en toe wel zal kloppen. De kerel bestelde een jenever en dan nog een bier tegen de dorst. Door de gespeelde vriendelijkheid van Dominique aangemoedigd trakteerde hij haar op een fles witte wijn. Het was duidelijk aan hem te zien dat hoe meer hij in snel tempo dronk, hoe mooier Dominique hem leek. Ik zag dat hij op het punt stond over te gaan tot ongewenste aanrakingen, maar toen stootte Oele een dreigend gegrom uit, zoals een ijsbeer. Eén blik op de Noorse dennenboom was genoeg om de Duitser van zijn plan te doen afzien. Hij betaalde en strompelde de deur uit. Dominique had hem veel te veel aangerekend, iets wat zij met de vaste klanten nooit zou doen, want zij was niet dom. Zij toonde een stralende glimlach en gaf Oele nog een whisky. Serge stond naast mij aan de bar. “Ik zou best nog eens willen trouwen,” zei hij, “maar wie wil er nu een vent van 58 jaar die graag een pint drinkt?” “En een lijntje snuift,” vulde ik aan.

Serge grijnsde. “Ik ga er nog eentje snuiven,” zei hij, en verdween in het WC. Toen hij weer naast mij ging zitten aan de bar, zei hij : “Och ja, trouwen, wat denk jij daarover, je bent bijna dertig jaar oud, wanneer ga jij eens trouwen?” “Serge,” zei ik, “als ik denk aan mijn nicht en haar man, nooit.” “Wat heeft je nicht en haar man daarmee te maken?”  “Zij werken alletwee. Ze hebben alletwee hun autootje en verwachten een kind, niet alletwee, wel samen. Gezellig flatje, elke week een avondje bij vrienden, en de overige avonden verveling. Elke zondag bezoek aan zijn of haar ouders, in onwrikbare afwisseling. Voor of na de voetbal natuurlijk. En verder niets.” “Als zij dat nu genoeg vinden, is dat dan niet prachtig?” “Misschien, ja. Misschien is het rot. Ik vind het persoonlijk verschrikkelijk.” “Je bent jaloers,” zei Serge. “Natuurlijk. En bang. Waar moet dat eindigen?” zei ik. “Waarom moet het eindigen? Misschien duurt het bij hun levenslang.” “Om krankzinnig te worden,” zei ik. “Maar als het kind er is zal alles wel in orde komen. Ze zullen een onderwerp hebben om over te praten, de eerste tandjes en zo. Op wie lijkt hij wel, op papa of op mama? Op allebei natuurlijk, en ook een beetje op de peter en de meter, die elke week om beurten komen babysitten. Wat is zo’n leven toch boeiend hee? Er is geen wanorde. Dat is juist het drama : alles is perfect in orde.” Lazaros riep : “Veel mensen fucken veel te weinig!”

Categorieën: Algemeen

9 reacties

StreekSteek · 15 november 2016 op 13:15

Sfeervol stuk waarin de zelfkant met affectie wordt beschreven.

Mien · 15 november 2016 op 14:10

Smaakt naar meer. Grappig gevonden de naam Oele(wapper). Zeker afgeleid van Lange Wapper op de Antwerpse kaai! 😉

Nummer 22 · 15 november 2016 op 14:35

Wayan, mooi en de sfeer fraai beschreven. Zou je het willen aanvullen met deel 2: de frietkot en de zure mayo, nou dan ga ik gezwind naar Anvers. Amai, ik heb weer goesting voor een eigen Westmalle en een Kwak. Jawel!

Nonkel Louis, de frietkot eigenaar aan de kaai die was toen ik nog de jeugd met me meedroeg, al bekend. Na het frituren , meestal werd het ossevet pas na 8 dagen ververst, werd de zak met dikke frieten verorberd en de friettekes gedoopt in de mayo. Het gevolg…skijterij en heftige darmkrampen. En dat noemen wij in NL:poepen! Geheel wat anders dan het poepen van Jeannetten in Anver. Maar het bovenstaande geheel terzijde.

Leve Vlaanderen en Poupehan. Ik heb genoten van uw verhaal.

Snarf · 15 november 2016 op 16:35

Lezenswaardig verhaal. Wel een beetje lang voor een column. Overigens goed geschreven. Schrijf verder!

Nachtzuster · 15 november 2016 op 18:17

De Babylonische spraakverwarring mbt de diverse talen vind ik erg leuk gevonden. Als je de diverse dialogen op een nieuwe regel laat beginnen leest het wat prettiger en overzichtelijker. Verder vind ik de titel niet zo sterk. ‘De kroeg van Oele’, of de naam van het café is naar mijn mening een meer pakkende titel. In een aanhef zou je dan kunnen verwijzen naar je boek. Inderdaad een beetje lang, had ook best in twee delen ingestuurd kunnen worden. Ondanks veel personages en sommige niet echt soepel lopende zinnen, is het over het algemeen wel een relaxt lezend verhaal geworden.

Karen.2.0 · 15 november 2016 op 22:25

Knap geschreven spraakwaterval, door de lengte moest ik m 2x lezen maar dan valt ook alles op zn plaats, ik zie Poupehan en de kroeg zo voor me.

Esther Suzanna · 15 november 2016 op 23:27

Mooi! Iets verwarrend, hier en daar een typefoutje maar wel heel beeldend.

Wayan · 16 november 2016 op 00:12

Hartelijk bedankt voor al de lieve reacties!

NicoleS · 16 november 2016 op 09:12

Een goede column!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder