De man van nummer 186 staat weer bij zijn tuinhek. Repeterend slaakt hij kreten. Dat hij een bloemenjurk draagt vinden zijn buren al lang niet meer vreemd. Sinds zeker een jaar ontbiedt hij zo zijn vrouw. Ze zal niet komen, maar het hoort bij het ritueel op dinsdag. Haar vaste bridgeavond.

Deze week heb ik mijzelf bij hem, meneer Geels, uitgenodigd. Aan zijn voordeur moet ik even wennen aan het nachthemd dat hij draagt. De ‘bijpassende’ molières stonden hem voorheen ongetwijfeld beter onder een driedelige tweed of Mc Gregortrui.
Terwijl hij mij binnenlaat verontschuldigt hij zich op voorhand voor het feit dat hij weinig heeft meegemaakt in zijn leven. Via het jaren ‘30-graniet in de gang neemt hij zonder opkijken in de woonkamer plaats aan een massief houten tafel.
‘Ellis is er niet’, zegt hij. ‘Morgen gaat ze bridgen en daarna komt ze thuis.’
Waar hij is gaan zitten moet zijn gewoonteplek zijn, want voor hem vertoont het eiken een vale plek. Hij wijst mij op de thermosfles en het kopje op de salontafel. ‘Vind je het goed als ik verder ga met de was? Ik zorg er altijd voor dat haar kleren schoon zijn als ze thuiskomt. Dan kan het nog drogen.’

Naast de vogelkooi, waarin een papegaai depressief fluitend tegen zijn tralies leunt, staat verderop in het serregedeelte een zinken teil. Lang heb ik mij afgevraagd wat die monotoon trieste fluittoon was. Altijd rond dit tijdstip van de dag. Nooit had ik mij bedacht dat dat het geluid van een papegaai kon zijn.
De vogel zit duidelijk het leven van zijn baasje uit. Met mij, sinds ik boven hem woon, als enige onwetende getuige.
Mijn hoop om iets te kunnen betekenen vervliegt wanneer ik verder om mij heen kijk en omdat de vragen die ik stel in de slechte akoestiek verstommen, loop ik hem niet veel later naar de serre achterna.
Licht grommend, tegen kwaad aan, kneedt hij daar het wasgoed in zijn teil. Tot hij stopt en met een diepe teug ruikt aan het hemd dat hij draagt. ‘Ruikt u eens!’, vraagt hij mij serieus. Uit beleefdheid ruik ik aan de mouw die hij mij voorhoudt. ‘Het ruikt een beetje muf’, zeg ik. Driftig trekt hij de bloemenjurk uit het sop, wringt die uit en slaat ‘m droog. Nadat hij het gewaad heeft gladgestreken gooit hij het over de vogelkooi. Zo vergaat het ook een tweetal hemden en een peignoir. De kooi is nu rondom bedekt met kleding. Haar hemd ruikt naar schelpenzand, realiseer ik mij. De papegaai staakt subiet zijn eentonige gefluit. Een rust die ik herken vanaf de eerste etage keert nu ook hier weer.

Ik durf niet te beginnen over Ellis en vraag hem naar zijn voormalige beroep. Tijdens het antwoord dat 50 jaar eerder aanving drink ik mijn thee en knik wat. Niet veel later neem ik afscheid en stijg weer op naar mijn eigen verdieping.

Ruim een week later kijk ik vanuit mijn voorkamer naar de voortuin beneden mij. Er staat niemand bij het hek. Schuin onder de wasemcontouren van mijn voorhoofdhaar staat er nog een oor op het raam. Ze herinneren mij aan meneer Geels, mijn onderbuurman. Gisteren is hij door twee mannen in witgele werkkleding uit huis gehaald. Zijn vogelkooi verdween overdwars in de kofferbak van dezelfde auto.

Beste meneer Geels:

———————–

Hij ruikt aan haar hemd

Hij ruikt aan haar hemd
alsof zij die nog draagt
Slaat met lede ogen gade,
maar niemand raapt hem op

Zijn lood-gebalde vuist
verdrinkt het hemd
dat gewassen wordt
in onmin
met de tijd

En de door duizend
borden versleten tafel
vertoont verscheiden

Het dwingt hem
bloemen op het lijf

Na het voegen van
de scherven,
de pokken op het stof,
drinkt hij thee in
het archief
van zijn grijze waan

 


8 reacties

Mien · 24 april 2014 op 08:41

Mooi gedicht verhaal, of beter gezegd, mooi verhaal gedicht.
Het verhaal mag hier en daar wel wat bijwoordelijk ontvoegd worden, of misschien beter gezegd, bijvoeglijk ontwoord. Less is stronger.
Ben wel benieuwd hoe het met de papegaai is afgelopen.
‘Hij ruikt naar hemd’ was ook een leuke titel geweest.
:yes:

troubadour · 24 april 2014 op 10:04

Het soort geheimtaal dat sommige geesten verblijdt. Ik begin er altijd aan met de angst de code weer eens niet te hebben. Totdat Odette of Mien meldt dat het goed was, dan wist ik het zeker;
het is beregoed.

Anders · 24 april 2014 op 10:42

Vooral het gedicht vind ik erg mooi, je voelt de pijn die het hem doet.

Ferrara · 24 april 2014 op 15:02

Goede wijn behoeft geen krans.

Yfs · 24 april 2014 op 17:40

Ik heb er de volgende pareltjes uitgevist :
“De vogel zit duidelijk het leven van zijn baasje uit”
“Een rust die ik herken vanaf de eerste etage weer”
“Tijdens het antwoord dat 50 jaar eerder aanving”

Tja, en dan deze :
“Schuin onder de wasemcontouren van mijn voorhoofdhaar staat er nog een oor op het raam”

Om zoiets te omschrijven, zou ik minstens een hele alinea nodig hebben!!

Heel bijzonder om in het gedicht de alinea’s van de column te herkennen!

Prachtig Pierken! :yes:

trawant · 24 april 2014 op 20:43

Wie weet hoe het met ons ooit nog afloopt.
Scherp oog voor ontroerende details laat je zien P.
Prachtige ‘dubbelslag’!

Pierken · 25 april 2014 op 17:43

De reacties doen weer deugd! Oprecht bedankt daarvoor. Het is een werkelijk beleefd verhaal van 10 jaar geleden. Meneer Geels ging destijds overigens, evenals zijn vogel, levend de auto in. Ik mag aannemen naar een verzorgingshuis of andere hulpverlenende instantie.
Mien, ook jij weer bedankt voor jouw reactie. Het blijft vreemd aanvoelen dat jij zelf als veelpleger van bijwoorden mij om de zoveel columns die tip van mindering geeft. Zelf voel en zie ik het in deze column niet als aandachtspunt.

Meralixe · 25 april 2014 op 18:42

Pierken vergeef me dit late reageren. Ik haperde ergens bij het gedicht, een onderdeel van de schrijverij waar ik persoonlijk geen voorstander of liefhebber van ben.
In een vorig leven kwam ik regelmatig in contact met dergelijke individuen. Wat een gedurfde onderneming thee te drinken uit zijn thermosfles. 🙂

Geef een reactie

Avatar plaatshouder