‘Kijk, als jij mij nou zou vragen wat heb je aan je leven gehad dan zeg ik; helemaal niks.’
De man op de kruk naast me kijkt me aan met een blik waarin de vijandige reserve, die hij tot nu toe manmoedig overeind gehouden heeft, door gestage inname is weggesijpeld en veranderd in een bijna tedere overgave aan zijn herinneringen.
‘Ik was natuurlijk een rotjoch, altijd ellende opzoeken, thuis altijd slaag,maar als je een kind klein houdt dan krijg je dat.’
De huid van zijn magere groezelige gezicht is ineen geschrompeld tot een verzameling evenwijdige verticale groeven die hem de aanblik geven van een versleten mijnwerker uit een oude aflevering van het Polygoon Journaal.
Ik ken hem van toevallige ontmoetingen in de buurtsuper waar hij voornamelijk komt om lege kratten eigen merk voor volle om te ruilen, waarna hij ze voor op zijn scootmobiel behoedzaam naar huis begeleidt.
‘Het ergst is het rond deze tijd van het jaar, toen het gebeurde.’
Hij streelt zijn glas en draait er rondjes mee over het bierviltje met de diepe concentratie van een violist die aanstalten maakt zijn strijkstok op de snaren te zetten. Ik zwijg, want men moet geduldig wachten tot de verhalen zelf besloten hebben dat het hun tijd is.
Dan keert hij terug en buigt zich naar me toe.
‘Twaalf was ik, toen mijn vader dood ging. Ma uit werken en mijn oudste zus was een kreng, die heb ik in het schuurtje nog eens met een hamer op haar kop geslagen. Zo gek kon ze me maken.
ADHD zeiden ze vorig jaar bij de RIAGG, maar ja als ze daar op je 66 ste pas achter komen. De pillen heb ik meteen weggeflikkerd en die gesprekken. Gaat zo’n meisje van een jaar of 25 mij vertellen…’
Hij maakt een wegwerpgebaar.
‘Het gaat toch niet over. Twee jaar heb ik gezeten, maar ik heb levenslang. 29 was ik, een vlaag van verstandsverbijstering zei de rechter. Haar ex vertelde me later nog eens dat hij blij was dat ik het gedaan had want dat het hem ook had kunnen gebeuren.
Alleen als ik drink voel ik niks maar dan krijg ik het s’ochtends dubbel voor mijn kiezen. Vergeving? Ja, vaak om gevraagd, maar het blijft stil boven.’
Dan pakt hij zijn zware shag, glijdt van de kruk en slentert met kleine stapjes zo rechtop mogelijk naar de rookruimte.

Categorieën: Algemeen

14 reacties

brilmans · 4 januari 2014 op 09:28

‘De man op de kruk naast me kijkt me aan met een blik waarin de vijandige reserve, die hij tot nu toe manmoedig overeind gehouden heeft, door gestage inname is weggesijpeld en veranderd in een bijna tedere overgave aan zijn herinneringen.’ Wat een prachtige zin en wat een goed stuk. Met veel plezier gelezen. Ook wat van proberen op te steken.

Spencer · 4 januari 2014 op 10:39

Carmiggelt leeft!

Meralixe · 4 januari 2014 op 12:45

Ik zou toch maar opletten met die lange zinnen, durf ik, na het lezen van de reactie van Brilmans mee geven. Die zin loopt naar mijn mening niet zó lekker. Dat tussenstukje vraagt ietsjes te veel aandacht zodat de lezer eventjes te lang de inleiding moet in gedachten houden, om dan later moeiteloos aansluiting te krijgen met het laatste stuk van de zin, de hoofdgedachte. 🙂
Maar he.. Mooi geschreven hoor. Een korte column dat een gans levensverhaal omvat, dat gaan er U hier weinig na doen. :yes:
Mijn favoriete zin: ‘Ik zwijg, want men moet geduldig wachten tot de verhalen zelf besloten hebben dat het hun tijd is.’

    Spencer · 4 januari 2014 op 13:33

    Lange zin? Wat te denken van deze: “Met een zekere weemoed denk ik aan andere feesten, die hier eens
    gehouden zijn: dat van werkelijk wel een jaar of drie geleden, toen
    Oofi, op het feest van jaar jaardag, hartje zomer, omtrent drie uur
    smorgens, midden in het feestgedruis, in een hoogst patetiese geste (
    net als ‘werkers’ die te veel Russiese films hebben gezien, bij een door
    de politie onder vuur genomen straatdemonstratie, dat met hun overhemd
    doen) een fraaie, roze hemdjurk van voren, als de voorhang van een
    Tempel, integraal in tweeën scheurde, waarna haar schaamte slechts
    verhuld kon worden door twee vriendinnen, die haar snel met mantels
    bedekten en afvoerden naar een kamertje waar een bed stond met slechts
    een lege matras erop, en waar ik haar, voortdurend omvallend, probeerde
    te troosten door haar de Ware Natuur Gods uit te leggen, terwijl zij in
    haar kleding een of ander geheim papier probeerde te vinden, en waar,
    ter chaperonnering, elke vijf minuten even zorgzame als wantrouwende
    vriendinnen binnenkwamen; van welk feest ik, bij het allereerste,
    schemerige ochtendkrieken, mij uitsluitend op de zon oriënterend, dwars
    door villatuinen, lege zwembassins, rietpercelen en weilanden waar
    paarden en hoornvee aan mij kwamen ruiken zonder mij kwaad te doen, er
    in slaagde de rijksweg te bereiken, onderweg een wit, houten bord op een
    paal waargenomen hebbend welks opschrift WERKDROGER 11, of een tekst van
    gelijke strekking, mij tot op deze dag is blijven intrigeren; waarna een
    met aluminium beklede vleesauto uit Herenveen, op weg naar het abattoir
    van Amsterdam, mij meenam, zodat ik al om zeven uur thuis was.”

    Gerard Kornelis van het Reve in Op Weg Naar Het Einde Amsterdam
    1963 p.50, 51

Meralixe · 4 januari 2014 op 13:45

Bij ‘integraal in tweeën scheurde, waarna haar schaamte slechts
verhuld kon worden door twee vriendinnen die haar snel met mantels bedekten ‘ was ik vergeten hoe de zin was begonnen.. :laugh:

Maar he.. Spencer, wat denkt U van de column? :inlove:

Spencer · 4 januari 2014 op 14:42

Heb ik al aangegeven. [^]

pally · 4 januari 2014 op 15:15

Ik vind dit stukje mooi, Trawant! Scherp, en precies de goeie lengte. Lange zinnen in afwisseling met korte vind ik meestal prima.
Scherpe monoloog.
Dezelfde favoriete zin als Meralixe: ‘ik zwijg….enz.

Ferrara · 4 januari 2014 op 17:03

Eens met Spencer, mede door de beginzin. Je hoort Carmiggelt bijna.

fontaine · 4 januari 2014 op 19:22

Knappe column!

Mien · 5 januari 2014 op 01:30

Ik zie in het polygoon ene Simon verschijnen. Mooi verhaal trawant. Hier en daar misschien iets teveel adjectieven, maar allez, een kniesoor die daar op let.

Yfs · 5 januari 2014 op 09:39

Ik loop al sinds gister te verzinnen hoe ik wil reageren op deze column, meestal heb ik bij jou de keuze tussen hilarisch of waanzinnig goed ( in de zin van mooi)

Door de vertraging hebben Meralixe en Pally reeds mijn favoriete zin weggekaapt om te quoten.

Rest mij niets anders dan (een welgemeend) “CvdM’ te roepen. 😉

Bart Brompot · 5 januari 2014 op 12:31

Mooie column. Met plezier gelezen.

Menno · 5 januari 2014 op 18:23

Een mooi fragment van een terloops gesprek in de kroeg. Je zou er zo een prachtige roman omheen kunnen schrijven. Beetje in de stijl van Joost Zwagerman zou ik zeggen.

Sagita · 6 januari 2014 op 13:48

Ja mooie column en de schrijfstijl doet me ook aan Carmiggelt denken. Alleen soms draaf je te lang door in je beeldspraak, waardoor je een eerder stukje ontkracht.
Een voorbeeld. Je zin:
‘De huid van zijn magere groezelige gezicht is ineen geschrompeld tot een verzameling evenwijdige verticale groeven die hem de aanblik geven van een versleten mijnwerker uit een oude aflevering van het Polygoon Journaal.’

Het laatste stuk: ‘uit een (…) Polygoon Journaal. ‘ Ontkracht het beeld van de aanblik van een versleten mijnwerker.

Dit doe je meer en vind ik jammer.
groet Sa!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder