Het is een warme zomeravond en ik kan de slaap niet vatten. De lakens heb ik met mijn voeten weggeschopt. Dorst plakt in mijn keel. Een half uur geleden heb ik nog wat water mogen drinken, niet te veel, want anders plas ik in bed. Wat is het toch verschrikkelijk heet. De ramen en gordijnen zijn dicht. Dat is beter zo, het houdt de warmte buiten. In de verte hoor ik het rommelen. Er is onweer op komst.

De deur van de slaapkamer staat open en het licht op de gang is aan. Zo kan ik de geluiden van gezelligheid, die nu en dan, van beneden langs de trap omhoog klimmen, stiekem meepikken. Het lukt alleen als ik heel goed luister. Het geeft een vertrouwd gevoel, ondanks dat het onweer nadert. Af en toe schiet een bliksemlicht als enge voorbode de slaapkamer binnen. Ik tel de seconden af en wacht op de eerste knal. Die blijft uit. Bij iedere lichtflits trek ik snel het kussen over mijn hoofd. Het licht weerkaatst namelijk op de enge posters van Alice Cooper aan de muur. Met zijn zwartgeverfde ogen en enge slangen om zijn nek, kijkt de freak me doordringend aan.

Af en toe rijdt er een auto door de straat. Vanonder mijn kussen volg ik het licht van de koplampen dat van links naar rechts over de grijze gordijnen schijnt. Het licht trekt in een grote boog door de kamer. Ik tel het aantal auto’s op eenzelfde manier zoals ik soms de schaapjes tel. Gewoon om in slaap te kunnen vallen. De gedachte aan naderend onweer maakt dat ik al snel de tel kwijt raak. De zomeravond lijkt een eeuwigheid te duren. De gezelligheidsgeluiden beneden zwellen aan. Ik voel me eenzaam en jaloers. Bang ook, voor het onweer dat nu erg dichtbij komt. Maar ik durf niet uit bed te stappen.

Een harde knal laat me eventjes stuiteren op bed. Ik heb dit keer geen waarschuwende lichtflits gezien. Wel is het gaan waaien. Regen striemt hard tegen het raam. De donder rolt zwaar door de lucht, grommend als een reusachtige hond. Eigenlijk zou ik enorm bang moeten zijn. Vreemd genoeg is dat niet meer het geval. Ik lijk mijn angst overwonnen te hebben. Ik wil naar buiten kijken, zien hoe de regen de straten schoon spoelt. Vorige week stonden de straten tijdens een hoosbui nog volledig blank. Zou dat nu weer zijn?

Ik kruip uit bed en duw mijn neus en hoofd tussen de vensterbank en de gordijnen voorzichtig omhoog. Ik wil niet dat iemand mij kan zien van buiten. Eigenlijk behoor ik in bed te liggen en te slapen. De regen kletst buiten keihard op straat en op een auto aan de overkant. Een nieuwe harde knal volgt, dit keer met lichtflits. In het lichtschijnsel zie ik een man in de auto voorovergebogen met zijn hoofd op het stuur liggen. Het hart klopt ineens in mijn keel. Wat is hier aan de hand? Wat doen die auto en die man daar? Zou die … zou die … nee … nee … dat kan niet … door de bliksem geraakt zijn …? Bewegingsloos blijft de man. Wat moet ik doen? Ik wacht nog twee donderslagen af en ren dan naar beneden.

“Pap, pap, kom eens gauw kijken, er ligt buiten een man in de auto. Wat doet ie man daar? Is ie dood?” De hele familie rent nu mee naar boven. Pa, ma, broers en zus. Beurtelings kijken we uit het raam. Spannend. De man in de auto beweegt nog geen centimeter. Na vijf minuten neemt mijn vader een besluit. “Allemaal hier blijven, ik ga even kijken wat er precies aan de hand is.” We zien pa naar buiten lopen en op de raam van de auto tikken. Er gebeurt helemaal niets. Pa klopt wat harder op de raam, dit keer met zijn zegelring. Er lijkt beweging te komen achter het stuur. De man kijkt heel even op. Hij leeft dus nog. Gelukkig maar.

Al snel laat hij zijn hoofd weer op het stuur vallen. Pa doet de deur van de auto open en stoot de man aan. Door de stoot schudt zijn hoofd wat op en neer. Het is een eng gezicht. Mijn moeder besluit de gordijnen voor onze neus dicht te trekken en maant ons weer naar bed te gaan. “Hallo, mams, ik ben bang. Ik wil zien wat er aan de hand is buiten.” Maar mams is onverbiddelijk. “Dat is niets voor kleine kinderen. En nu slapen!” Mijn broers en zus hebben hun hoofd alweer achter het gordijn gestoken. “Hij staat op! Kijk, kijk, hij wankelt!”

De man houdt zich rechtop vast aan de auto. Mijn vader staat achter hem. De man leunt nu met twee armen tegen de auto en wiebelt wat op en neer. Ineens draait hij zich van de auto weg, loopt een pas opzij en buigt voorover. Mijn vader springt bij hem weg. Een enorme vloed braaksel spuwt uit de mond van de man. “Ach, kijk nou …”, roept mijn moeder nuchter, “… die heeft te veel gedronken, die is niet dood … en nu allemaal naar bed!”.


Mien

Bewonder luidruchtig en verwonder in stilte

4 reacties

Esther · 3 maart 2015 op 19:26

Waarom moeten de kleinsten altijd eerder naar bed? Het is niet eerlijk. Mooi beschreven en even terug in de tijd. 🙂

Ik scheelde gelukkig maar een jaar min zes dagen met mijn broer dus gingen wij gelijk. Mijn jongens gaan altijd na mij…maar ik ben dan ook inmiddels de kleinste.. :smirk:

pally · 4 maart 2015 op 13:06

Mooi ingevoeld in de kinderwereld, Mien. Angst en nieuwsgierigheid en het gevoel buitengesloten te zijn

arta · 4 maart 2015 op 14:16

Jaa, eens met Pally!

Mien · 10 maart 2015 op 08:50

Bedankt voor jullie reacties. Esther, ik scheel vier jaar met mijn broer die voor me komt. Dan is het niet zo vreemd dat ik eerder naar bed moest. Uiteraard gooide ik wel al mijn charmes in de strijd voor uitstel van bedtijd. 😉

Geef een reactie

Avatar plaatshouder