Hij was gevallen, hard gevallen. Diep, zeer diep. Dicht tegen een boom gekropen was ie. Daar zat hij nu, met de onderrug tegen de stam geleund, voorovergebogen, met het contour van zijn hoofd tussen zijn knieën. Vertwijfeld, bang. De boom die bood als enige een beetje troost. Niemand keek nog naar hem om. Waarom ook? Waar moesten ze naar kijken? Oogcontact was niet meer mogelijk. Zijn ogen lagen voor hem op de grond. Blauw, met een doffe glans. Ze hadden niet lang meer te leven, de flauwe ogen, het licht viel weldra uit. Zoveel was er niet meer te zien. De wenkbrauwen lagen er naast. Een beetje opgetrokken in vertwijfeling. Ze begrepen nog steeds niet hoe het een en ander was voorgevallen. En belangrijker hoe het voorkomen had kunnen worden. Gefronst zochten ze troost in moeder aarde. De mond had niets meer te vertellen. De lippen prevelden wat schietgebedjes, in de modder. Dat was het dan. Hier eindigde alles dat gezegd moest worden.

De blos op de vervallen wangen sprak boekdelen. Vuurrood waren ze van zijn gezicht gevallen. Brandend van liefde. Schaamrood verkleurden ze tot oud roze. Pas kort geleden had de liefde hem in de steek gelaten. Voor het eerst, na lang volhouden. De laatste sprankjes hoop had hij nog door zijn neus binnengelaten. Opgesnoven met zijn neusharen, trillend nat. De zoetzilte geur van liefde. Maar het mocht niet baten. De verwondering was weg. Neus, lippen, ogen, wenkbrauwen, wangen, alles was afgelegd. Oren wilden niet langer luisteren. Ze transfomeerden tot verstopte chips. Ze lieten niets meer binnen. En ja, zelfs zijn kin was afgestoten. Bot maar ooit zo spits.

Waar moesten ze naar kijken? Zenders, vrienden en vriendinnen. Het had totaal geen zin. Contact was niet langer mogelijk. Alle maskers waren afgezet. Het gezicht lag gespleten op de grond. Geen verbinding was meer mogelijk. Geen enkele informatie kwam nog binnen. Alle geluiden, alle blikken, alle geuren verdwenen in een wit vacuüm, gehouden boven de nek. Alleen de contour van wat ooit was, werd in de grote handen vastgehouden. Een dikke grijze lijn. Onthoofd was al het contact, geen gezicht. In het grote lege wit verzamelden zich tot slot alleen nog de gedachten. De gedachten aan herinnering, van datgene dat ooit eens was. In de herinnering kwamen gesprekken opnieuw tot stand. Gesprekken die nooit antwoord gaven, op datgene dat eigenlijk belangrijk was.

Hoe nu verder? Dacht de man. Gedachten zijn zo moeilijk te lezen. Zeker in een leeg gezicht. Hoe zou hij ooit nog kunnen communiceren? Zonder spraak, zonder zicht en zonder geur. Op de tast, tastbaar? Door aan te voelen, vast te pakken, aan te pakken? Vertrouwen op de tast, dat is wat de man nog restte. Op tast en herinnering. Tastbare herinnering. Hij richtte zich langzaam op en bedankte de boom voor het vertrouwen. Hij wist nu hoe hij verder moest.

Categorieën: Gein & Ongein

Harrie

Tijdreiziger

5 reacties

Esther Suzanna · 23 april 2015 op 19:17

Wat een dramatisch gebeuren…

Vreselijk.

En mooi. Weer.

Het zegt alles en helemaal niks.

🙂

Yfs · 24 april 2015 op 08:14

Op zich best mooi gevonden.
De hele column is echter zo verschrikkelijk zwaarmoedig geschreven waardoor het mij onmogelijk lijkt dat de oplossing opeens in het of een laatste zinnetje zou schuilen. Het laatste zinnetje had je volgens mij daarom beter weg kunnen laten!
Ik zie niet in waarom je dit in de categorie gein/ongein hebt geplaatst.

Sagita · 24 april 2015 op 10:05

Mien is dit de ontmaskering van Harrie? Ik vind dat je in de eerste alinea mooi weergeeft hoe het een na het andere zintuig in de vorm van personificaties worden losgelaten. Samen met de laatste alinea zou het voor mij compleet zijn.
De 2e en 3e voegen niet echt iets toe, behalve dan: ‘kijk eens wat ik allemaal bij elkaar kan verzinnen.’ Teveel meer van het zelfde! En daarmee – mijn mening – ontkracht je de eerste echt mooie alinea. Jammer!
groet Sa

Mien · 24 april 2015 op 10:35

Bijzondere gezichtspunten leg je hier neer Harrie.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder