Ik sta aan de balie bij terminal vier. De man achter de balie staat op van zijn stoel, zet zijn handen op de balie en kijkt over de balie heen. Ik zie hem balen. Hij haalt zijn neus op en daarna zijn bovenlijf en gaat weer zitten in zijn stoel. Hij kijkt naar het formulier dat voor hem op de balie ligt en schudt zijn hoofd een paar keer op en neer. Ik bedoel heen en weer. Dus niet van boven naar beneden en vice versa. Nee, van links naar rechts en vice versa. Zo’n drie keer. Dan kijkt hij mij aan en zucht. Het zijn er veel meneer. Dat lijkt ie te zeggen. Ik kijk naar het bord dat boven de balie hangt. ‘ZWIJGZAME BALIE’, staat er in grote letters opgeschreven. In kleine letters staat eronder ‘Gelieve de medewerker niet aan te spreken, zowel Indisch- als Oost-Indisch doof’. Ik denk even na. Impliceert het ene het andere niet? Of zijn zijn oren tweetalig? Is het een soort dialect misschien het Oost-Indisch, net als in Nederland het Fries? Onmiddellijk popt er een vernietigend belerend stemmetje in mijn hoofd op, ergens tussen mijn twee oren, bovenin. ‘Fries is geen dialect, het is een taal’. Ja, ja, nu ben ik het die zucht.

De baliemedewerker merkt mijn zucht op, dat is duidelijk. Zodra bepaalde zintuigen uitvallen of niet meer meedoen, nemen andere zintuigen de werkzaamheden meteen over. Met andere woorden of hij ruikt of hij hoort mijn gedachten zuchten. Ik wend mijn hoofd af. Ik ruik namelijk zelf de knoflook die in mijn zucht nevelig omhoog stijgt. Bah. Met knipogen maakt de baliemedewerker duidelijk dat ik mijn eerste titel mag invoeren. Hij knipoogt mij naar de grote machine die links van hem, rechts voor mij voor de vrouwelijke lezers, aan het eind van de balie staat. Ik ben inmiddels vertrouwd met de machine en neem de eerste titel van de kar. Driehonderd zijn het er dit keer. Het gaat wel even duren. De baliemedewerker blijft hoofdschudden. Erg lastig want daardoor zie ik niet welke naam zijn naambadge draagt. Een rosse baard van minstens vier jaar wappert telkens mee en verhindert mijn zicht op zijn badge. Gebiologeerd blijf ik edoch kijken. Ik moet en ik zal … We hebben een ‘E’, we hebben een ‘r’, we hebben een ‘n’, we hebben een ‘s’, we hebben een ’t’. De klok lijkt even stil te staan. Slechte timing. Volgt er nu een spatie?

Ik leg de volgende titel op de balie. En daar gaat ie weer. Inderdaad. Spatie. En we hebben een ‘J’, we hebben een ‘o’, we hebben een ‘n’, we hebben een ‘g’. De letters op het naambordje zijn op. Ernst Jong, zo heet de baliemedewerker dus. Het kost wat moeite, maar dan heb je ook wat. Nu kan ik de baliemedewerker in ieder geval de komende drie uur bij zijn naam noemen. Wel zo persoonlijk. Het mag eigenlijk niet, ik sta immers bij een zwijgzame balie, but who cares. Ik fluister voor de zekerheid zijn naam. Ernst geniet er ook van. Ik zie hem genieten zodra ik hem bij naam noem. “We hebben nu vijf titels gehad Ernst, zullen we doorgaan tot de vijftig en dan even pauzeren?” Ernst knippert met zijn ogen. Ik zie ook een twinkeling. De machine slurpt in no time dertien titels naar binnen. De velden titel, auteur, uitgever, plaats, datum, bladzijden, illustraties, ISBN, voer ik zelf in. Dan weet ik zeker dat het goed gaat. Het vrije veld laat ik vrij. Ik zou eventueel een trefwoord in kunnen voeren, maar daarvoor lenen mijn titels zich niet goed. Abracadabra overweeg ik nog. Maar nee. Wie zoekt daar op?

Bij titel veertien stokt de machine. Dertien in een dozijn heb ik in ieder geval in de pocket. Ernst staat op en trekt de titel uit de machine en ruikt er even aan. Hij schudt zijn hoofd een keer op en neer. Omhoog en omlaag dus. Ik weet genoeg. Ik leg het boek terug op de kar. Achteraan. Die bewaren we tot het laatst. In een half uur tijd hebben we de eerste vijftig titels ingevoerd. Zowel bij Ernst als bij mij staat het zweet op het voorhoofd. Dit waren de titels van bedenkelijke allure. De makkelijke komen straks. We drinken samen een kop chocolademelk en nemen een reep. Onze dag kan niet meer stuk. Nog tweehonderdvijftig titels te gaan.

In de kantine zie ik de directeur lopen. Een buitenkansje. Hij heeft me ook al gezien en komt op mij toegelopen. Ik sta op van mijn stoel. De directeur steekt zijn hand uit en trekt hem terug zodra ik deze wil aannemen. Ik kijk beteuterd, want dat is de afspraak, de etiquette zogenaamd. De directeur klapt dubbel van de lach. Ernst ook. De chocolademelk spat uit zijn beker. Zijn neus past er namelijk niet in. De melk spat op het witte blazoen van de directeur. Nu klap ik dubbel. Twee keer, waardoor ik dus gewoon weer rechtop sta. Kostelijk. Ik krijg alsnog een hand van de directeur, alleen, nu laat ie niet meer los, de hebber. Ik moet nu met mijn linkerhand de vingers van de directeur los pellen van mijn rechterhand. Vind ie leuk. Na een flinke klap op elkaars schouder hebben we de begroeting achter de rug en kunnen we overgaan tot een gesprek. Kort, want de directeur heeft grote haast. Hij schrikt dat ik deze week maar driehonderd titels kom invoeren. Geen inspiratie gehad misschien? Nee, dat is het niet. De leverancier van mijn A4-aanvoer kon afgelopen week niet leveren en ik was al door mijn reservevoorraad heen helaas. Ach, we nemen gewoon wat langer pauze Ernst en ik. Geen probleem.

Tijd om de boel af te maken. We werken nu in een stuk door. De laatste titel geeft alleen nog een keer hetzelfde probleem. Ernst buigt zich er nog eens over en ik ook. Onze buigzaamheid biedt meteen de oplossing. Door het buigen popt het antwoord bij ons beiden vrijwel gelijktijdig op. Eenzelfde titel. Dat pikt het systeem niet. De machine is onverbiddelijk. Ook als ik een beetje sjoemel met lidwoorden. Ik wil echter geen verdere concessies doen aan het titelveld. We proberen nog een kleine vertaling. Maar ook deze vindt geen goedkeuring bij de machine. Het opnieuw schrijven van de titel, dat is de enige mogelijkheid. Ik trek me terug met wat geleende A4’tjes. Ach, ik heb toch wat tijd over, dus who cares. In een klein uurtje schrijf ik titel driehonderd. Iets over machinemoeheid. Herschrijf, want ik kan toch wat tekst overnemen uit de dubbele titel. Wat essentieel verandert is de clou. En ja, daar gaat het uiteindelijk om. Buiten de weg ernaartoe uiteraard. Die zorgt immers voor de leessaus, nietwaar? Tijd om maar weer eens afscheid te nemen en naar huis te gaan. “Dag Ernst, tot de volgende keer”.

Categorieën: FictieVerhalen

Mien

Bewonder luidruchtig en verwonder in stilte

9 reacties

NicoleS · 19 januari 2017 op 18:45

Ooit heb ik stage gelopen bij de bibliotheek te Amsterdam aan de Prinsengracht. Deze had 5 verdiepingen en was een groot leenbedrijf. Ik heb er destijds ook boeken moeten invoeren. Zeker 200. Ernstig werk.?

Nummer 22 · 19 januari 2017 op 19:22

Je bent Jong en sat is Ernst. Jawel. Mooie colum?

Esther Suzanna · 20 januari 2017 op 00:06

Het is Ernst ernst, wat een boekenvraatzucht.
Je moet niet aankomen met meer van hetzelfde, daar gaat tijd overheen.

Heerlijke breinopfrisser. Soms doen jouw columns pijn…

    Mien · 20 januari 2017 op 09:44

    Ernst vreet inderdaad.
    Tijd herhaalt zich. Kijk maar naar de klok.
    Lente in je hoofd? En pijn? Dan gebeurt er veel. Wat op zijn beurt weer wringt.
    Dank voor je reactie.

Karen.2.0 · 20 januari 2017 op 20:33

Mien, bedankt dat je me uit mijn lijden hebt verlost. Heb m een paar keer gelezen en begreep niet wat of waar zich dit afspeelde. Ondertussen zette het me wel aan het denken (zoals de meeste van jouw columns 😉 )Fijn!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder