Maatschappij
Weten
Ik moet in de stad zijn en terwijl ik de parkeergarage indraai zie ik het al, de kermis staat er weer. Niet zo’n lullig dorpsdingetje, maar ook niet een die van heinde en verre wordt bezocht.
Ik moet in de stad zijn en terwijl ik de parkeergarage indraai zie ik het al, de kermis staat er weer. Niet zo’n lullig dorpsdingetje, maar ook niet een die van heinde en verre wordt bezocht.
Alvorens verder te gaan met deze column, eerst even enkele puntjes, al is het maar om misverstanden te voorkomen.
Vooreerst, het is op geen enkel moment mijn bedoeling om iemand te kwetsen of voor het hoofd te stoten. Om mijn verhaal te duiden zijn er nu eenmaal beschrijvingen nodig die ook bij de lezer tekenen van herkenbaarheid kunnen opleveren.
Het ijskoude water komt zó via een pijpje de berg uit stromen, de weg op. Het smaakt zoetig en strijkt fluweelzacht langs je keel. We kunnen er niet genoeg van krijgen. Straks lossen we nog op. Vooral na een aantal uren steil klimmen en dalen is het verrukkelijk.
Buiten zit een klein katje te janken. Een kleine, rode kitten van nog geen 8 weken oud schat ik. ‘Help mij, redt mij’, hoor ik door het gemiauw heen. Het gaat door merg en been. Op het moment dat ik op de auto afloop waar hij onder zit schiet hij de auto in. Dat wil zeggen, het chassis in. Hij wil niet naar buiten komen en is ontzettend bang.