Er zijn nogal wat ridders in Nederland. Vergeet die kleurrijke visioenen van de Middeleeuwen. Geen maliënkolders en helmen met vizieren, geen zwaarden en lansen, geen paarden en kastelen, geen toernooien met wapengekletter en banquetten waar de wijn rijkelijk vloeit. Maar toch, ridders. Er zijn twee orden: Oranje-Nassau en de Nederlandse Leeuw. Er is ook een militaire Willemsorde, maar ik weet niet of je daar ridder in kunt zijn. Die orden kennen naast ridders ook leden. Wat die dan zijn, schildknaap of page of gewoon voetvolk, weet ik ook niet, maar het is vast al eervol om alleen maar lid te zijn.
In ieder geval is het eervol om het te worden. De meesten zijn tot de orde toegetreden op 29 april in enig jaar. Zij kregen een koninklijke onderscheiding. Meestal werden ze daarvoor nietsvermoedend naar het stadhuis ontboden. Daar hield de burgemeester een toespraak waarin hij de buitengewone verdiensten van betrokkene opsomde en prees. Hoe die burgemeester dat allemaal wist moet je niet vragen. Er waren een heleboel andere genodigden bij. Je werd echt in het zonnetje gezet. Het was, kortom, feest. Een klein feestje, op z’n Nederlands, maar toch. Waardering is sowieso zeldzamer dan kritiek. Tel uit je winst. En dan speldde de burgemeester je het onderscheidingsteken op. Namens de koningin! Geringschattend wordt dan gezegd dat je een lintje gekregen hebt. Maar op dat moment kijkt iedereen tegen je op. Telkens opnieuw wordt gezegd dat de ‘lintjesregen’ maar moet worden versoberd of afgeschaft, maar dat lukt niet. Natuurlijk niet. Ik ben ervan overtuigd dat de majesteit daar hoogstpersoonlijk een stokje voor steekt.
Maar ja, het moment komt dat de ridder of het lid overlijdt. Dan moet dat onderscheidingsteken teruggegeven worden. Volgens een nieuwe regel mogen de nabestaanden het nog een jaar houden uit piëteit, maar dan moet het terug. Logisch. Jan en alleman mag niet met andermans veren gaan pronken. Het was alleen voor degene die het toekwam.
Maar nu lees ik in het Nederlands Dagblad van vandaag (14 oktober), dat dat niet de eerste reden is. Het gaat er in de eerste plaats om dat er anders teveel onderscheidingen gemaakt moeten worden en dat is duur.
Woest ben ik. Diep teleurgesteld en gekwetst. Ik vind het een schande. Ik weiger te geloven dat dit uit de koker van Hare Majesteit zelf komt.
Krijgt iemand lof van hogerhand, hoogste hand, voor wat hij of zij vaak een leven lang gepresteerd heeft en betekend heeft voor stad en land en volk, en dan gaan ze moeilijk doen over de kosten van het teken van die lof! Moet defensie bezuinigen op het aantal generaals en officieren omdat de sterren op hun schouder zo duur zijn? Krijgen we minder blauw op straat vanwege de kosten van uniformen voor de politie?
Ik denk er sterk over om mijn lintje maar terug te sturen. Ik ben diep gelukkig met de woorden die de burgemeester destijds sprak. Ik was overtuigd dat hij – nee, dat de Majesteit, namens wie hij sprak, ze oprecht en serieus meende. En ik voel nog elke dag hoe waar ze zijn. Ik beteken iets! Of in ieder geval, ik heb iets betekend! Laat een ander, die het blijkbaar ook verdient, dan maar met die veren pronken. Er was voor mij en al die andere hoge omes (en tantes) toch al geen stoel en couvert bij het banquet. Mijn trots, mijn eer, is onbetaalbaar.
1 reactie