Tijdens het opruimen van de zolder kwam ik een oud handgeschreven opstelletje van mijzelf tegen. Uit 1978. Beduimelt en stukgelezen, opgeborgen tussen andere ‘parafernalia’ uit de middelbare schooltijd. Een opstel over mijn carnavalservaringen van dat jaar, als zestienjarige puber. Zestien jaar, dan ligt het leven nog als een ongeschreven boek voor je! Mijn leraar Nederlands had er als aantekening onder geplaatst: ‘Vlot geschreven en vol leuke vondsten.’ Tijdens het nalezen dacht ik: mwoah, dat kan beter! En daarom beste lezer hier en nu, bijna veertig jaar later, doe ik het gewoon nog een keertje over.

Vrijdagavond: Carnaval in Zuid Oost Brabant.

Eindelijk, het carnavalsweekend is aangebroken. Met mijn vriend Bart fiets ik naar zaal ‘de Troubadour’ waar het carnavalsfeest van onze school wordt gehouden. Het is al volle bak als wij naar binnen gaan. De diskjockey draait de hits van het moment; Saturday night fever, Eagles, Queen, Abba en Supertramp. We drinken een biertje en kletsen met Marion, een klasgenote van mij en haar vriendin Patricia. Ze zijn allebei gekleed in te gekke matrozenpakjes. Bart laat er geen gras over groeien en staat binnen de kortste keren met Marion te zoenen! Ik voel dat ik niet achter kan blijven en gok dat Patricia mijn gevoel deelt. Mede door de biertjes die ik inmiddels achter de kiezen heb, durf ik het blonde schippersmeisje te kussen, midden in de zaal. Kort maar krachtig. Bart en Marion hebben alleen nog maar aandacht voor elkaar, daarom vraag ik Patricia of ze met mij mee naar buiten wil gaan. Hand in hand lopen we samen de zaal uit. Bij de uitgang staat mijn leraar Nederlands. Hij knipoogt. Ik wandel met Patricia een donker steegje in en daar, daar kussen we elkaar nogmaals, langdurig! Maar och, Patricia wil weer terug naar de zaal. Tja. Het feest is inmiddels afgelopen. Bart en Marion staan al bij de uitgang op ons te wachten. Marion vraagt of we zin hebben in een kopje koffie, bij haar thuis. We fietsen met de twee vriendinnen mee, maken kennis met Marion’s ouders, drinken onze koffie, een laatste kusje en; wegwezen. De kop is er af.

Zaterdagmiddag: Optocht.

Jarenlang heb ik met mijn eigen buurtgenoten meegedaan aan de carnavalsoptochten in ons dorp. Nu ben ik op een leeftijd gekomen dat het optochtgebeuren mij totaal niet boeit. Mijn ouders, zus en zwager zijn wel van de partij. Als ze mij en mijn vrienden langs de route zien staan, zwaaien ze ons enthousiast toe. Het hele gezelschap gaat verkleed als monniken en nonnen, en op de praalwagen staat een gigantische broeder abt te stralen. Ik geloof het allemaal wel, en zoek samen met mijn vrienden, ons stamcafé op. Direct na afloop van de optocht stroomt het café vol met carnavalsvierders. Sommigen lopen meteen zo hard van stapel, dat ze zich in een mum van tijd helemaal klem drinken. Aan het eind van de middag zie ik vanuit het café mijn vader over straat voorbijlopen, in zijn monnikenpij en met onafscheidelijke sigaar tussen de lippen. Hij is naar de prijsuitreiking van de optocht geweest, in de grote feestzaal. Ik zie hem in zichzelf lachen en nagenieten. (Ik zal het beeld nooit meer vergeten.) De eerste prijs is binnen, weet ik. Maar nu moet vader naar huis om het vee op de boerderij te verzorgen. Daar werk ik vandaag niet aan mee, want ik ben nu op een leeftijd gekomen dat mij dat ook al niet boeit.

Zaterdagavond: Het grote werk.

Als ik ’s avonds wederom mijn stamcafé binnenkom, kijkt een deel van de vriendenclub al behoorlijk zweverig uit de ogen. Eentje heeft er sowieso al afgehaakt, en is helemaal niet komen opdagen! Een ander clublid zwaait de kroeg binnen, valt uitgeteld in een stoel neer en kakt meteen in. We laten hem zijn roes uitslapen. Voor ons is het; business as usual. Kroegje in, kroegje uit. Met vallen en opstaan, want overal moet gehost worden, en gaan de beentjes van de vloer. De Prins met zijn Raad van Elf, de Majorettes, en de Boerenkapel geven de maat aan.

Zondagmorgen: De kerk.

Verplichte kost voor ons, de heilige mis op zondagmorgen. Daar kunnen we (nog) niet onderuit. Tom wel. Hij komt poepiezat de kerk binnenvallen, roept dat het allemaal maar flauwekul is, en dat ze hem hier nooit meer zullen zien. Enkele medeparochianen helpen hem alvast, en gooien hem hardhandig buiten.

Zondagmiddag: Discotheekbezoek.

Met mijn vrienden ga ik in de weekenden regelmatig naar een oude boerenschuur, die door ons compleet als eigen honk is ingericht. (Wij noemden de bouwval in die tijd liefkozend onze ‘discotheek’. Tegenwoordig (2017) hebben ze het over ‘zuipkeet’.) Ook deze carnavalsmiddag treffen we elkaar daar. Er wordt meteen al veel te veel en veel te snel gedronken. Ik probeer nog te waarschuwen: “Doe dè naw nie,” maar het is al te laat. Het wordt een ongeregeld zooitje in de schuur. Barkrukken, glazen en flessen vliegen in het rond. Een meisje trapt met haar voet in een gebroken glas, en moet naar het ziekenhuis worden gebracht. “Ik heb altijd zo’n lol hier,” had ze mij kort daarvoor nog toevertrouwd.

Zondagavond: Het hoogtepunt.

Weer een vriend die het met een acute black out laat afweten. Hij is thuis in slaap gevallen. Om één uur ‘s nachts vraagt hij aan zijn broer, die flink in de olie thuiskomt; “Zalle we host vertrekke, want ik vuul me keifit!” Wij, de echte diehards, houden elkaar die avond extra in de gaten, om te zien wat eenieder uitspookt: 18.30 uur, Pim drinkt geen bier maar cola. 19.00 uur, Pim drinkt nog steeds cola. 19.30 uur, Pim gaat hossen. 20.00 uur, Pim host nog steeds. 20.15 uur, Pim drinkt weer cola. 20.30 uur, Pim host weer. 21.15 uur, Pim en meisje drinken cola. 21.30 uur, Pim en meisje gaan frikadel halen. 22.00 uur, Pim vrijt. Zoiets. Zelfs vriend Wiljo drinkt al cola. Waar moet dat heen? Weer moet er gehost worden, waarbij ik mijn arm kwets. Er wordt stevig ingenomen, door Jan en alleman, dat is zeker. En voor mij; over het eind van deze avond kan ik mij absoluut niets meer herinneren.

Maandagmorgen: Surprise?

Ik word wakker. Bart ligt naast mij in bed. Mijn bed! “Wa doede gai hier?” vraag ik hem op de man af. “Gai zeet gister zellef, dà ik mar hier moes blieve sloape,” sputtert Bart. Het moet niet gekker worden. Moeder kijkt verbaasd op, als wij samen beneden aan tafel verschijnen. Even later rinkelt de telefoon. Bart’s moeder aan de lijn, ongerust. Of ik weet waar haar oogappel is. “Ja, die is hier.” Ik geef haar meteen door aan Bart, die gelijk de wind van voren krijgt. Hij legt de hoorn neer, en lacht. “Ik moet acuut noar hois komme! ’T klonk nie goe, an ginne kant!”

Maandagmiddag: Optocht.

We bezoeken een optocht in een ander dorp. Als het begint te regenen duiken we gelijk de kroeg in. De eerste vermoeidheidsverschijnselen beginnen zich te manifesteren.

Maandagavond: Het dieptepunt.

Ik begin hees te worden. Met vriend Bart toch maar weer naar ons stamcafeetje, om de verdorringverschijnselen vertonende bloemetjes buiten te zetten. Zanger Tol Hansse trekt het hele clubje met zijn hit “Big city” zonder pardon mee in de polonaise.

Dinsdagmiddag: Matinee.

Ik stap uit bed, en kan geen woord meer uitbrengen. Ik denk, laat ik maar wat later gaan, maar rond 10.30 gaat de telefoon: “Kómde gai nog?” hoor ik Toon vragen. Toon is nog fit. Ik roggel wat van: “Ik kom wa latter.” Toon snapt het al. Ik voel me helmaal niet goed. Toch ga ik om 13.30 uur naar het café. De meesten zijn al dronken of onderweg. Het eerste pilsje hakt er meteen al in bij mij. Ben blij als ik een uurtje later kan afnokken.

Dinsdagavond: De laatste loodjes.

Met Bart fiets ik naar een ander dorp, voor een ouderwetse kroegentocht. Toch ben ik nog nuchter als we rond 24.00 uur samen in ons eigen stamcafeetje terugkomen. Bart gaat op een bank zitten, maar komt in een kapot bierglas terecht. Hij springt overeind: “Bloed. Bloed!” roept hij in paniek. En inderdaad, er komt bloed uit zijn achterwerk. De kastelein geeft mij een handdoek om het bloeden te stelpen. Als het weer wat rustiger wordt bij Bart, van achteren, fietst hij naar huis. Ik kijk hem na, tot ik hem niet meer zie.

Woensdagmorgen: Kater.

Ik word wakker, met een kater, een schorre keel, tandpijn, bloedneus en griep. Kortom, ik blijf maar in bed liggen. De rest van de week heb ik nodig gehad om te recupereren van het fenomeen carnaval.

Tja, als ik mijn oude opstel teruglees, dan moet ik toch bekennen dat er wel veel werd ingenomen door mij, en mijn vrienden. Tegen mijn kinderen zeg ik daarom nu nog wel eens: “De helft was voor papa ook genoeg geweest.”

 

Categorieën: Algemeen

G.van Stipdonk

Gerard van Stipdonk. Mijn motto: Wie schrijft die blijft.

11 reacties

Mien · 19 januari 2017 op 13:37

Leuk om te lezen en zeer herkenbaar. Mis alleen de rituelen van voor en na de carnaval. Het inhalen van de prins en het afscheid nemen op het plein. Haringhappen in de stamkroeg ook niet meer gehaald? En de tranen, dat het feestje weer voorbij is. Maar één groot geluk. Binnenkort gaat het weer beginnen. Maar dan nog maar drie dagen (inclusief kinderoptocht). Dit jaar als Batman (inclusief 4 Hagenezen). Alaaf!

    G.van Stipdonk · 20 januari 2017 op 19:36

    Inderdaad, er kan het een en ander aan toegevoegd worden. Heb me echter laten leiden door het oude opstelletje, vandaar. Maar, carnaval vieren met Hagenezen? Kan me daar niet echt iets bij voorstellen. Alaaf?

      Mien · 20 januari 2017 op 21:25

      Zoals ik ook ooit in Weert Friezen een prachtig Carnaval heb zien beleven, twee jaar op rij, vier ik al sinds 2002 jaarlijks met de vier Hagenezen en mijn vrouw Carnaval. Eerst in Tilburg en nu in Hellemond. Ieder jaar weer een groot feest en telkens in een andere outfit. Op naar ons 22 jarig jubileum. Nog een paar jaartjes te gaan.

        G.van Stipdonk · 20 januari 2017 op 22:32

        Owee, Helmond. Ja die Keiebijters kunnen carnaval vieren. Grappig. Het stukje over vrijdagavond speelde zich af in een zaal in Helmond.

NicoleS · 19 januari 2017 op 18:48

Hier wordt Carnaval niet echt groots gevierd. Wel kermis. Dan zijn er soortgelijke verhalen te vertellen. Leuk om te lezen.?

    G.van Stipdonk · 20 januari 2017 op 19:37

    Aha, kermis. Daarover doen inderdaad ook nog wel enkele verhalen de ronde, m.b.t. mijn persoontje en die van mijn vrienden. Wellicht kan ik daar ook nog eens iets mee doen. Thks.

Esther Suzanna · 20 januari 2017 op 00:13

Wat superleuk! Nog nooit heb ik carnaval gevierd maar wil ergens wel…al ben ik bang dat ik bij de eerste drukte mijn snor druk.

Wat leuk om een ‘oud’ stuk te herplaatsen en te delen.

Ik begrijp je leraar wel. 🙂

G.van Stipdonk · 20 januari 2017 op 19:38

Dank je wel voor deze hartverwarmende reactie. V.w.b. het carnavalvieren, tja, dan zul je toch echt wel tegen de drukte moeten kunnen. Dat is inherent aan het feest. Heb daar zelf tegenwoordig ook wel eens wat meer moeite mee, moet ik zeggen. Maar .. ben nog elk jaar van de partij. We zijn eens, jaren geleden, met carnaval een weekendje naar Parijs geweest, maar dat was echt eenmalig.

Karen.2.0 · 20 januari 2017 op 20:30

Ik heb het 2x geprobeerd, carnaval in Brabant. En carnaval en ik zijn geen match. Ligt niet aan carnaval en zeker niet aan Brabant maar meer aan mijn Haagse jeugd. Toch zijn er zeker Hagenezen te vinden die het prachtig vinden (hoop dat Mien ze mee heeft straks). Leuk stuk om te lezen, helemaal in de wetenschap dat je het 30 jaar geleden al hebt opgetekend.

    G.van Stipdonk · 20 januari 2017 op 22:31

    Hartelijk dank, en Mien; dat is een feestneus, die maakt er iets moois van. (Batman, Robin, the Joker, Batgirl en … ?)

Geef een reactie

Avatar plaatshouder