Met terneergeslagen ogen lag hij nederig aan de voeten van de Heer. Hij durfde niet op te kijken, bang als hij was voor Zijn toorn en gramschap, en vroeg zich af van welke profetiën hij nu weer deelgenoot zou worden. Een aanzwellende wind, die overigens niet al te fris rook, kondigde de komst van de Hogere aan en hij sidderde over zijn hele lijf. Plotseling bastte een zware stem: “Voorwaar Ik zeg u: IK BEN HET ZAT!” “Ja, Ik ben het zat, spuugzat! Jij komt Me overigens akelig bekend voor onderdanige slijmbal, ken Ik jou niet ergens van?” “Ja Verhevene, stamelde hij, ik heb een paar eeuwen geleden Uw boodschap al aan de verdorvenen kond mogen doen”. “Mmmh, gaat Me ergens een lichtje branden. Was jij dat niet die toen zo blauw als een tientje tegen een brandende struik aan het zwetsen was?” “Eh maar Doorluchtige Heer Uw hoogheilige stem sprak tot mij via het brandende braambos”. “Weet niets van brandende bossen, maar als ik die zak te pakken krijg die toendertijd mijn wietplanten in de hens heeft gestoken zal ik hem alsnog wat bliksemstralen zijn hol insturen”. Hij besloot wijselijk te zwijgen en vroeg zich af waarom hij altijd in dit soort situaties verzeild raakte. “Trouwens hoe is het eigenlijk met die broer van je, die Arend Akelig?” “U bedoelt Aäron Heer”. “Nou ja, maakt verder ook niet uit. Is hij nog ontsnapt aan die horde woedende Filistijnen na dat gedoe met dat kalf? Zelden zo gelachen”. “Aäron is ons reeds vele jaren ontvallen en zijn ziel verblijdt zich nu in Uw aanwezigheid, Vorst der Hemelen”. “Is dat zo, kijk eens aan. Heb hem nog niet gezien. Maar genoeg gekeuveld, terzake! Zoals Ik al zei ben Ik het spuugzat. Dat rijtje voorschriften dat Ik je toentertijd heb gegeven wordt grondig herzien. Noteer, ellendige aardworm”.
“Ten eerste wil Ik niet meer aanbeden worden in een land waar de premier als twee druppels water lijkt op een jochie dat op bezemstelen rondvliegt. De enige die hier vliegt ben Ik”. “Maar Heer mogen we dan ook niet meer de Jonge Heer aanbidden?” “Jongeheer? Wat heb jij met Mijn jongeheer te maken!? Afblijven viespeuk! Ik had het kunnen weten, een volwassen vent in een jurk. Bah, nicht! Voorts wil Ik niet meer dat in Mijn naam wordt gemassamoord, verkracht, ontheemd, bomaanslagen worden gepleegd, regeringen geïnstalleerd, zorgstelsels ontmanteld en incassobureau’s worden ingeschakeld. Iedere burger dient hier nu zijn eigen verantwoordelijkheid in te nemen. Met andere woorden jullie zoeken het maar uit en…tsjee wil je eens kappen met die herrie?” “Sorry Naamloze Heiland ik kan niet zo snel beitelen”, antwoordde hij gedwee.
“Tevens zult gij uw buurvrouw begeren en zoveel mogelijk onkuisheid bezigen. Op deze manier kom Ik jullie goddeloze en neukverslaafde bende enigszins tegemoet. Trouwens over neuken gesproken, heb ooit nog eens wat gehad met een leuk timmermansvrouwtje. Vraag Me af wat er van haar terecht is gekomen, maar dit terzijde. Verder zult gij de heilige rustdag opgeven en zeven dagen per week arbeiden in het zweet uws aanschijns. Tenslotte dient ge naast Mij ook andere goden te dulden en te vereren, hetgeen in jullie hedonistische en gecorrumpeerde maatschappij niet zo moeilijk zal zijn. Heb je alles?”
“Ja, Ja, Opperste Rechter”, stamelde hij. “Maar ziet U ik ben oud, mijn ogen zien slecht en mijn stem draagt niet ver meer. Twijfel niet aan mijn toewijding aan Uw heilige zaak Schepper der Hemelen, doch ik kan deze last niet meer alleen dragen. Eens waren wij met velen doch sinds dat gedoe met die korporaal is ons aantal drastisch verminderd”. “Tut, tut, tut, daar heb Ik in Mijn onbevattelijke wijsheid uiteraard al aan gedacht. Je krijgt hulp van een Mijner boodschappers”. “Hulp?”, fluisterde hij ontroerd en zakte wenend op zijn knieën. “Hoe herken ik Uw Gezant en waar vind ik hem, aangezien Uw wegen ondoorgrondelijk zijn. Geeft U mij een teken, Heer der Hemelse Heerscharen!?” “Jazeker, onbenul, maar We zullen het deze keer niet zo moeilijk maken. Je hebt gezien wat er van komt. Ik geef je gewoon zijn naam, want voor degenen die wilden zien is hij al onder ons”. Geef mij zijn naam, Almachtige, en we zullen Uw boodschap op aard verspreiden”. “Jan-Peter”. Jan-Peter?, wat een rare naam dacht hij. Bovendien kon hij zich niet aan de indruk ontrekken dat rond de mond van de Heer een raadselachtig lachje zweefde en hij een grijns met moeite kon onderdrukken.
11 reacties
Martijn · 26 augustus 2004 op 12:25
[img]http://smile.smilies.nl/376.gif[/img]
Mosje · 26 augustus 2004 op 19:29
Waarde Ignatius,
Fraai verhaal! Geinspireerd geraakt door jouw eigen reactie op de column van Joan?
😉
Ik heb wel een puntje van kritiek. Bij dialogen is het een goede gewoonte om als de “ander” het woord neemt, die zin op een nieuwe regel te beginnen. Nu was het lastig lezen wie nou precies wat zei.
pepe · 26 augustus 2004 op 21:46
Gewoon lekker gelezen… 🙂
Kees Schilder · 26 augustus 2004 op 23:14
Ja, dit is knap.M’n complimenten
viking · 26 augustus 2004 op 23:46
Yiiiiiihaaaaa! 😀
Louise · 27 augustus 2004 op 07:24
😀 😀
Irma · 27 augustus 2004 op 14:44
Zeer vermakelijk! Die gevallen Balkenengel!
sally · 27 augustus 2004 op 20:23
ik vind `m geweldig!
Sally
ignatius · 28 augustus 2004 op 10:52
Thanks, voor jullie reacties!
@Mosje: Hiermee bewijs je over een prima geheugen te bezitten. Ja, inderdaad komt daar de inspiratie gedeeltelijk vandaan. De rest is ontsproten aan mijn zieke brein. 🙂
Kritische noot zit wel wat in. Kan me voorstellen dat een en ander op een computerscherm druk overkomt en bij sommige zinnen niet geheel duidelijk i.t.t. als je zoiets van papier afleest. Zal trachten in columns met veel dialoog hiermee rekening te houden.
Groet,
Ignatius
Dees · 28 augustus 2004 op 12:54
Heel erg grappig die kronkels van jouw zieke brein 😀
rrobin · 29 augustus 2004 op 19:40
Ik wacht met spanning op Mozes Reloaded 😀