Het zijn grotendeels witte wolken vandaag, niet die donkere van de afgelopen dagen. Het wit verlicht het gemoed enigszins. Vanachter het raam tussen die zelfde wolken zoek ik stukjes blauw, sporen van de zon. Maar de wolken zijn dicht. Lichter weliswaar maar dicht. Windstil is het. Sowieso stil. De vanzelfsprekende verkeersdrukte lijkt naast de wind te zijn gaan liggen. Toeval denk ik.

Ik zit, kijk uit het raam en zie wat bekend is. De beddenzaak, de hoge afvoerpijp van de fabriek, het lege winkelpand, de appelboom en de bosschages. Een wilde eend heeft het rijk alleen en trekt een breed uitwaaierend spoor in de spiegelgladde vijver. Ik neig naar somberen maar praat mijzelf moed in. Niks te klagen jongen. Ik weet het maar de zeurstand is hardnekkig. Ik druk mijn voorhoofd en neus tegen het raam, druk even iets harder, ontspan en neem, twee te onderscheiden vetplekken achterlatend, afstand. Ik mijmer de onvermijdelijke melancholie: de verjaardag, de onontkoombare confrontatie met de eigen vergankelijkheid; de naaste familie die dementerend de draad steeds meer kwijt raakt; het somberheid bevestigende herfstweer en dan ook nog al het reguliere waarom in mij. Ik rommeldebommel mezelf zo de depressie in als ik niet oppas. Ik pas op.

Gisteren was ik bij hem op bezoek. Hij, de ingenieur, bruggenbouwer, muzikant, zat op de rand van het ziekenhuisbed. Een fitte zeventiger, de jongere broer van mijn moeder. Bij binnenkomst registreerde ik een blik van herkenning. Gelukkig. Hij was in gesprek met een van zijn kinderen, mijn nicht, maar onderbrak het gesprek om mij te begroeten. Een goede hand kreeg ik, niet te stevig niet te slap. Hij vond het leuk mij te zien zei hij. Hoe het met me was. Met mij ging het goed natuurlijk. Hoe het met hem was. Ook goed. Alsof we op een verjaardag waren; ingesleten beleefdheidspatroontje. Toch niet helemaal goed doorbrak ik het patroontje. Ziekenhuis, realiseerde hij zich. Even van zijn stuk. Ja, er moest iets kleins gebeuren, herstelde hij. Maar ach, het was niet ernstig. Wat het was, dat wist hij niet precies. Daar was ie niet zo in thuis, ha ha. Niets ernstigs, dat wist ie wel. Maar hoe het met mij was. Ja, goed dus. Nicht zei dat ze ons even alleen zou laten. Oom vond het prima. Nicht verliet de kamer en ging richting koffiecorner. Oom keek zijn dochter na en richtte zijn blik vervolgens weer op mij. Hij sloeg zijn handen op zijn bovenbenen en vroeg hoe het met mij was. Goed hoor.

Een beetje vreemde omgeving om te verblijven zo met vier op een kamer, zei ik. Dat vond oom ook maar het duurde niet lang meer. Misschien nog een onderzoekje en dan ging ie weer snel naar huis. Maar ja, je kent die artsen hè. Ik knikte en keek even weg. Mijn blik viel op de achterplank van zijn bed. Daar zat een voorgedrukt A4’tje geplakt. Op de stippellijn was de naam van oom met de hand geschreven. Er stond in grote letters dat oom in het ziekenhuis was, afdeling geriatrie, en dat hij de kamer niet zonder toestemming van de verpleging mocht verlaten. Dat kon vriendelijker dacht ik.

Oom glimlachte, zocht mijn blik, zocht iets van verstandhouding, zocht mij, zichzelf misschien. Maar hoe is het met jou vroeg ie. Met mij? prima. Met mij ging het prima. Ik ging er bijna in geloven. Dit ging niet werken realiseerde ik me. Zonder verder nadenken begon ik te vertellen, over mijn verjaardag; over verjaardagen van vroeger; ik vroeg naar zijn verjaardag; lepelde herinneringen op aan zijn vrouw, zijn kinderen, het dorp waar hij woonde, zijn boot… dat ging beter. Hij knikte, onderbrak mij af en toe en probeerde, zich verontschuldigend voor zijn haperende geheugen, iets toe te voegen. Hij kwam slecht uit zijn woorden en liet mij. Ik verhaalde voort en plakte herinnering op herinnering. Na een minuut of twintig aan een stuk was ik uitverteld. Klaar, einde verhaal.

Oom had zijn blik afgewend. Naar het raam keek hij. Op mijn kuch om aandacht draaide hij zich om en keek me aan. Rust zag ik.

Herfst, zei hij. Mooi hè.

Categorieën: Algemeen

8 reacties

Mien · 19 november 2013 op 07:52

Herfst in de breedte omvat. Mooie column. Bladerpoëzie. Alleen het einde van de derde alinea vond ik wat minder.
[quote]Nicht zei dat ze ons even alleen zou laten. Oom vond het prima. Nicht verliet de kamer en ging richting koffiecorner. Oom keek zijn dochter na en richtte zijn blik vervolgens weer op mij. [/quote]
Alsof je een boek voorleest aan een kind van vier. Maar misschien past dit ook wel weer bij het onderwerp dementie. 😉

Libelle · 19 november 2013 op 08:46

Ik heb ervan genoten, het stuk staat als een huis en ik zou niet weten wat er nog verbeterd zou kunnen worden.

Meralixe · 19 november 2013 op 09:36

Perfecte weergave van een herfstgevoel. :yes:

“Ik rommeldebommel mezelf zo de depressie in als ik niet oppas. Ik pas op.”

Attent blijven! 🙂

Ferrara · 19 november 2013 op 12:25

Indringend stuk.

Yfs · 19 november 2013 op 21:17

Altijd lastig lezen die columns van jou Frank, simpelweg omdat ik als lezer onderweg altijd zinnetjes tegenkom die ik zo mooi vind dat ik wil onthouden waar ze staan. Gelukkig stond deze redelijk bovenaan : ‘De vanzelfsprekende verkeersdrukte lijkt naast de wind te zijn gaan liggen’ Ik vond het overigens helemaal niet vervelend om de column nóg een keer te moeten lezen om te zien waar de andere mooie zinnetjes ook al weer stonden. Enfin, te veel om te quoten. Prachtig filmfragment in zwart-wit! 😉

trawant · 20 november 2013 op 02:01

Twee in een.
Prachtig en aangrijpend..ik zie het voor me. Mooi ritme, ook precies op lengte. Met een slotzin die alles zegt.

Een suggestie; het bezoek aan oom in de tegenwoordige tijd plaatsen maakt het verhaal nog actiever.

Nachtzuster · 20 november 2013 op 09:39

Heel mooi, pijnlijk nauwkeurig beschreven bezoek aan een dement familielid. Ik ben fan van jouw schrijfstijl, Frank, maar ik vraag mij af waarom je zelf nooit eens reageert. Op andere columns of (om te beginnen) onder je eigen column. Het doet wat mysterieus aan en misschien is dat ook wel jouw bedoeling?

Sagita · 23 november 2013 op 17:24

Prachtig verhaal! Hoe je de woorden heel licht aanraakt, de juiste toon en bijbehorende sfeer schetst.
Eén opmerking, derde alinea: ‘ Hoe het met hem was. Ook goed. Alsof we op een verjaardag waren; ingesleten beleefdheidspatroontje. Toch niet helemaal goed doorbrak ik het patroontje.’
“ingesleten beleefdheidspatroontje” zou ik schrappen. Dat maak je duidelijk met je vervolg zin; “Toch niet helemaal (…) het patroontje. Dus dubbelop en overbodig.
Groet Sa!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder