Het is 1949. Trots loop ik rond in de truien die Tante Door en Nellie voor mij hebben ge­breid. Eén rood met groen en één grijs met rood. In mijn armen koester ik een zacht stoffen pop met harde kop. Net zo kaal als de schedel van mijn vader, die ik bewonder. Kala heb ik mijn pop genoemd.
‘Kala, ga je mee naar boven?’ Zing ik op de wijs van het soldatenlied ‘Lili Marlene’ terwijl ik de trap op loop naar de zolder. ‘Ga je mee naar bed? Onder de wollen dekens daar heb je de meeste pret.’
Ik draai de houten knop om van de deur die het gedeelte van de zolder voor de jongens afschermt van het gedeelte voor de meisjes. In het ledikant dicht onder het schuine dak slaap ik met mijn zus, met Kala en soms neem ik ook de poes mee. Dat mag niet. Als mijn zus een uur later bij mij in bed stapt, gilt ze naar beneden: ‘moeder! Die meid heeft de kat mee naar boven genomen.’ Ze geeft hem een schop en poes vliegt het bed uit. Op hoge poten, met verfomfaaide vacht en haar staart recht in de lucht,vertrekt ze naar de deur.

Van­avond heb ik poes niet bij me, alleen mijn pop. De zon schijnt laag door het raam naar binnen en tovert een verhaal van zwarte takken en blade­ren op het behang.Ik doe mijn kleren uit, laat mijn nachtpon over mijn hoofd zakken en trek in één beweging mijn dikke vlechten los. Ik schud met mijn hoofd. Mijn haren zwaaien wijd uiteen: lek­ker voelt dat, alsof ik in de zweefmolen zit. De span­ning in mijn achter­hoofd ebt weg.
In bed blijf ik nog even rechtop zitten. Mijn knieën hoog opgetrok­ken in mijn nacht­pon, mijn armen stevig om mijn benen heen­gesla­gen en ter­wijl mijn kin rust op de burcht die ik zo voor mezelf heb ge­bouwd, volgen mijn ogen de grillige bewe­gingen op de wand.
‘Wat gaan we doen’ vraag ik aan Kala? ‘Een reis ma­ken?’
Ik kan mezelf overal naar toedenken. Aardse wetten zoals de zwaar­tekracht ontstijg ik door mijn lijf in bed te laten liggen. Onstof­fe­lijk bereis ik samen met mijn pop de wereld. Op een avond bezoeken we de Grand Canyon in het wilde westen van Amerika, daar heb ik een plaatje van gezien bij opa en hij heeft erover verteld. ‘Kijk,’ leg ik Kala uit: ‘heel lang gele­den, nog voor er india­nen woonden, was hier een zee.’
Ik zit met haar op schoot boven op het noorde­lijke pla­teau van de Grand Cany­on en kijk uit over de immen­se kloof. Het is ochtend hier en achter mijn rug rijst de zon aan de Amerikaanse hemel. Het morgen­rood zet de rotsmassa’s aan de overkant in een vurige gloed. Mij­lenver doorbreken torenhoge spitsen het rond­ drijvende wol­ken­dek.
‘Dat daar zijn de Eeuwige Jachtvelden,’ wijs ik aan, ‘daar draven Witte Veder en Arendsoog op hun paarden snel als de wind. Ze jagen op buffels. Als je dood bent, Kala, ga je daarnaar toe. Een donkere koets met zwarte paarden ervoor brengt je weg. Ik heb het zelf gezien. De paarden zetten zich schrap en de koets komt lang­zaam in beweging. Met een ratelend geluid draaien de houten spaken rond in de hoge wielen totdat ze verdwijnen.’
Ik maak van mijn handen een verre­kijker en tuur in einde­loze nevelslierten, maar mijn doodgebo­ren zusje en gestorven broertjes zijn ner­gens te zien. Wel zweven er grote roofvogels halver­wege de kloof. Het kunnen steenarenden zijn, gieren of haviken mis­schien. Ze zijn op zoek naar lekkere hapjes op de bodem van het ravijn. Hun zwarte slagschaduwen glijden over de toppen van de bomen, over de weiden en over de glinstering van de rivier.
Ik scheer met Kala door het nachtelijk lucht­ruim. Pluk edel­weiss in de Zwitserse bergen. Balan­ceer op het slappe koord in Circus Carré. Bagage, geld en moderne ver­voer­middelen heb ik niet nodig. Ik mag dan klein en tenger zijn, in mijn denken ben ik almachtig. Maar alles heeft een prijs.
Op een avond als ik weer alleen in bed lig met mijn pop treft de vraag mijn hersenen alsof de bliksem in slaat: ‘besta ik echt, of denk ik alleen maar dat ik er ben?’
Jaren later pas leer ik op de universiteit dat het voor Descartes genoeg is te beseffen dat hij denkt en daarom is. Maar nu ben ik nog klein en ongerust tel ik de knoopjes van mijn nachtpon: ‘ik ben er wel, ik ben er niet, wel, niet…’ Het klamme zweet breekt me uit. Ik moet zeker­heid hebben. En behoedzaam, zoals Noach raven los­liet om naar droge grond te zoeken, stuur ik mijn handen erop uit. Omzichtig betasten ze mijn lichaam, glijden langs mijn dijen, voelen het warme kuil­tje in mijn buik, mijn ribbenkast en einde­lijk, verbor­gen in een dikke bos lang haar, mijn hoofd. Geluk­kig, dat ligt niet los in het kussen, maar is verbon­den met de rest. Ik slaak een diepe zucht: als je jezelf voelt, dan moet je er toch wel zijn? Ik wil niet naden­ken over de vraag of ik misschien alleen maar denk dat ik mezelf voel. Daar aangekomen verstop ik me in mijn slaap.

Categorieën: Algemeen

Sagita

Het persoonlijke is politiek!

13 reacties

Esther Suzanna · 20 september 2015 op 13:40

Wat een prachtig geschreven stukje proza, het reizen als kind en nog is heel herkenbaar.
Het gevoel dat je soms verdwijnt ook.

Bijzonder mooi.

trawant · 20 september 2015 op 17:22

Ik herken de titel van deze reeks, op Trouwschrijf? Of misschien ook hier wel een tijd geleden.
Als het een hernieuwde kennismaking is met je verhaal ben ik nog net
zo onder de indruk van de intensiteit van je herinnering en de trefzekere beschrijving van het verhalenmeisje.
Als voor de eerste keer gelezen ( geheugen= een zeef)
Mooi.

troubadour · 20 september 2015 op 19:20

Daar komen de besten op af Sagita, de academische denkniveauxs!
Zelfs ik vond het prachtig, bij mij tastten mijn handen ook alles af en dan ineens waren ze van iemand anders, die per ongeluk en totaal niet belust onberekenend even langs mijn piemel scheerden. Ik oefende het scheren talloze malen, het was alsof een kerende auto even over stoep en berm reed. Waarom is er geen rotonde met een navel in het midden in Nederland, maar wel met een bromtol? Hebben wij geen kunstenaars meer? Of geen subsidie?

pally · 20 september 2015 op 21:50

Veel gedeelten van dit verhaal vind ik erg mooi, Sagita. Maar soms wijken ze m.i. te veel af van de leeftijd die je beschrijft te hebben. Bijv “Pluk edel­weiss in de Zwitserse bergen. Balan­ceer op het slappe koord in Circus Carré. Bagage, geld en moderne ver­voer­middelen heb ik niet nodig. Ik mag dan klein en tenger zijn, in mijn denken ben ik almachtig.” Dat haalt mij uit de sfeer van je ( mooie) verhaal

    pally · 21 september 2015 op 12:58

    Ja, ik begrijp dat je niet steeds op je hurken wilt blijven zitten, omdat dit te veel beperking met zich mee brengt. Maar soms doe je het een heel stuk wel en dan is de overgang een beetje groot, vind ik. Persoonlijke smaak, hoor en het blijft mooi geschreven.

      Sagita · 21 september 2015 op 13:12

      Thx! Ja ik denk zelf ook nog steeds na of deze verhalen op een andere manier herschreven kunnen worden. Ik ben soms ook erg kort door de bocht. Daar kan ook nog wel wat verbeterd worden!
      groet Sa!

Mien · 20 september 2015 op 22:47

Ik heb deze elders al gelezen. Maar het blijft goed.

Sagita · 21 september 2015 op 11:06

Dank voor de lovende commentaren! Dit verhaal uit Kala Kala is niet eerder op CX geplaatst, maar het geeft een mooie illustratie van mijn graag nadenken in een stil hoekje zoals ik onlangs memoreerde in het Café : Nadenken over.
Eerder hebben de verhalen wel op Trouw gestaan. Niets mis met je geheugen @Trawant! Alle verhalen zijn inmiddels te lezen op mijn blog. Dank @Mien voor je persoonlijke aandacht, kennelijk heb jij daar alles gelezen!
Een verhaal helemaal schrijven vanuit het perspectief van een kinderhoofd @Pally is bijna niet te doen, omdat je dan veroordeeld bent tot de kleine wereld van het kind.Ik heb er dus voor gekozen om dit verhaal te schrijven vanuit het perspectief van een volwassenen , die terug kijkt naar het kleine kind wat ze eens was. Dit geeft mij de ruimte om meer door de tijd heen te gaan. Maar ik besef dat een lezer – vooral als hij/zij vanuit het kinderhoofd leest – uit het verhaal wordt geduwd. Dank voor je commentaar!
Groet Sa!

arta · 22 september 2015 op 10:25

Kala Kala (Ik heb de reeks gelezen) vind ik een heel mooie serie!

Meralixe · 22 september 2015 op 18:59

Simpeler kan het niet, een grenzeloze fantasie aan het papier toevertrouwen en je krijgt zo goed als automatisch een fantastisch nostalgische terugblik op dat mooie verleden.
Inderdaad, verteld het kind (met kinderwoordenschat-wetenschap) of verteld de volwassen vrouw haar verre herinneringen? Ik denk dat deze opmerking reeds is gemaakt bij eerdere columns van uw hand. Mij lijkt het bijzonder moeilijk je zo ver te verplaatsen en alles in de gepaste balans te houden.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder