Mijn maatje is altijd een fan geweest van auto’s. Niet van bolides als Ferrari, die zijn alleen maar mooi om naar te kijken maar hebben nooit op het verlanglijstje gestaan. Zelfs niet als hij de Staatsloterij zou winnen. Nee, stoere, robuuste auto’s, dat was mooi. Door zijn werk was het ook zeker gerechtvaardigd een stevige auto te hebben. Tenslotte moesten er ladders op het dak en later een zware aanhanger meegenomen worden.

Maar naast onze ‘werkauto’ hadden we ook een auto nodig waar ik mee naar mijn werk kon, waar ik boodschappen etc. mee deed en waar we in het weekend mee op pad konden. We hebben veel verschillende merken gehad maar de laatste jaren, hoe opmerkelijk, waren het steeds Toyota’s. In soorten en maten.

Ik weet nog dat we een Toyota Avensis hadden besteld. Mijn maatje wilde liever niet standaard dus er werden wat opties toegevoegd. Waardoor de levering iets langer duurde dan gepland. En omdat we onze vorige auto al verkocht hadden, moest er iets komen ter overbrugging. Dat vond ik altijd sport, ik wilde graag iets wat echt oud was, waar ik niet zuinig op hoefde te zijn. De dealer die onze auto had gekocht, had precies staan wat ik wilde. En omdat het een sympathieke man was, mocht ik het autootje lenen, voor de maanden dat we moesten wachten. Uiteraard had hij dan onze auto ook eerder, maar ik vond het toch een mooi gebaar.

Het kleine rode autootje, een automaat ook nog, bracht ons overal naar toe. We reden naar zee, ik laadde al mijn boodschappen in de koffer, stiekem vond ik het een prima karretje. Mijn maatje peilde de olie, ik gooide er benzine in, niks aan de hand.

Tot die ochtend dat ik nietsvermoedend de snelweg opdraaide richting werk. Het was druk, het was ochtend dus ik sukkelde met een kalm gangetje achter mijn voorgangers aan. Met mijn gedachten al bij de dag die zou komen. Op een gegeven moment hoorde ik een bijzonder geluid. Ik keek om me heen, wat kon dat nou zijn. Het duurde even tot ik besefte dat mijn auto dat geluid maakte. En dat het steeds harder werd. Het leek wel of iemand met een hamer tegen de onderkant van de motorkap sloeg. Heel snel. Ik gaf gas om te kijken of het dan minder werd. Hmm. Helaas. Even later stond ik een beetje moedeloos op de vluchtstrook.

Lang verhaal kort, mijn maatje heeft samen met een collega de auto naar mijn werk gesleept. Daar werd hij aan een inspectie onderworpen en het bleek dat de olie die mijn maatje had toegevoegd niet precies op de juiste plaats terecht was gekomen.

Mijn collega sprak de legendarische woorden “het motortje is kapot, zet hem maar buiten”. Nader onderzoek wees uit dat ik niet helemaal onoplettend was geweest. Door een aantal, laten we maar zeggen, technische aanpassingen van de auto, was het lampje niet aangesloten. Het zou nooit zijn gaan branden. Maar toch, met lood in mijn schoenen ging ik de garagehouder bellen. Een behulpzame collega, nadat hij had kunnen stoppen met lachen, adviseerde me om brutaalweg een nieuwe auto te vragen. Tenslotte had hij me dit slechte exemplaar geleverd. Dat durfde ik niet, schoorvoetend vertelde ik wat er was gebeurd. De man reageerde heel laconiek, ik geloof dat de auto later zelfs aan mijn technische collega heeft verkocht.

De weken die volgenden, heeft mijn maatje mij gebracht en gehaald, overal waar ik naar toe moest. We waren allebei zielsblij dat onze nieuwe auto werd afgeleverd. Want hoe goed we het ook samen kunnen vinden, het is toch fijn om je eigen vrijheid te hebben.

Categorieën: Algemeen

1 reactie

Arta · 11 mei 2021 op 23:55

Heerlijk verhaal, Machteld!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder