“Chris den Daas. I can’t believe it is you!! There’s 35.000 people out here and of all people I run into you!! I didn’t even know you were in South Africa. And I didn’t know you were a cyclist.”

Het was Pearson, de wielrenneef van Bianca. Ik had hem jaren geleden voor het laatst gezien. Ongelooflijk dat hij mij had herkend.

“I didn’t know I was a cyclist either.”

“Well Chris, I’ll talk to you later.”

En weg was Pearson. Op weg naar een verbetering van zijn beste tijd. En ik stond weer alleen. Dat wil zeggen, alleen tussen een paar duizend fietsende mensen. Met mijn verzuurde bovenbenen. “O ja, even Bianca bellen dat ik nog leef en bovendien halverwege ben.”

Met pijn en moeite besteeg ik mijn stalen ros om de tweede helft van mijn martelgang te voltooien. Wonder boven wonder lukte het mij zowaar enige pedaalomwentelingen te volbrengen. Sterker nog, na zo’n 100 meter voelde ik de stijfheid van mijn benen niet meer.

Het parcours liep nu enigszins bergafwaarts. Ik hoefde weinig kracht op de trappers te zetten. Daarbij waaide de krachtige wind nu ook merkbaar ik de rug. Naar mijn gevoel stoof ik over de weg. Of was ik aan het hallucineren geslagen en leek het maar zo? Maar hoe lang zou deze wielerflow dan gaan duren? Toch zeker niet de gehele komende 50 kilometer? Met de steilste heuvels nog in het verschiet?

Hoe het ook zij, in een vloek en een zucht bereikte ik de ongerepte kustlijn bij Scarborough, zo’n 15 kilometer verderop. Voor het eerst genoot ik werkelijk van de omgeving: wilde rotspartijen en een helblauwe zee met schuimkoppen vanwege storm. Ik genoot zelfs van de ziltige lucht met de jodium-afdronk van het rottende zeewier.

De weg liep een paar kilometer pal langs de woelige zee en draaide daarna scherp naar rechts. Landinwaarts. Oostwaarts. Ervaren Cape Argus-rijders hadden gewaarschuwd dat het komende stuk – een kleine 10 kilometer op een vlakke weg – een onderschat gedeelte van de race was. “Hier ga je kapot. Het is een saai stuk weg en je hebt dan al zo lang in het zadel gezeten.” Ik had mij dit niet kunnen voorstellen. “Met al die steile beklimmingen zal zo’n vlakke weg toch geen probleem kunnen vormen?”

Maar reeds in de bocht kreeg ik door dat er een aantal zware kilometers aan zat te komen. Ik kreeg de wind, die in de loop van de ochtend zeker tot een windkracht 8 à 9 was aangezwollen, vol op de kop. Zo sterk had ik hem zelfs in Nederland nog nooit tegen gehad. De beuk moest erin, zoveel was duidelijk. Maar ook herhaalde ik in het bulderende geweld van de orkaan zachtjes de mantra:”Temporiseren; temporiseren.” “Blaas je bovenbenen niet op!”

Het was tijd voor een slokje Powerade. Ik kon wel wat extra energie en vocht gebruiken. Helaas was mijn bidon leger dan leeg. “Aan het einde van deze weg staat toch een revitailleringspost? Hoelang zal ik over deze ingelaste beproeving doen. Een half uur? Drie kwartier? Zal ik het zo lang uithouden zonder bijvoeding?”

Ja dus. Het was een gezellige boel bij de revitailleringspost. Het leek wel een gezellig terras op een zonnige zaterdagmiddag. Of zondagmiddag. Er werd water, cola en Powerade geserveerd en op het menu stonden powerbars en bananen. En je kon je ook laten masseren. Dat zou voor mij zeker geen overbodige luxe zijn geweest, want de pijnlijke stijfheid in mijn bovenbenen was er niet minder op geworden. Maar gelukkig ook niet veel meer.

Ik sleepte ik mij naar de uitgifte om eens een paar liter van het knalblauwe energiedrankje tot mij te nemen. En ik ging er een even rustig bij zitten. Even wat extra kracht opdoen. Immers 5 kilometer na deze gelegenheidspleisterplek  liep het stijgingspercentage van de weg op naar een getal met twee cijfers als Chapman’s Peak onder het asfalt zou komen te liggen.

Ik was blij dat ik weer in bekend fietsterrein was aanbeland. Immers, Chapman’s Peak had ik al eens eerder beklommen. Maar  ik zat er toch zo lekker, hè. Zo lekker. Ik wilde niet meer weg. Werkelijk. Ik zat heerlijk in het zonnetje en uit de wind. Ik ben er bijna een half uur blijven zitten.

Maar aan alle goede dingen komt een einde en zo ook aan mijn welverdiende pauze. Met mijn nu nog strammere bovenbenen strompelde ik naar mijn fiets en begon in een beste stemming aan mijn laatste 30 kilometers.

Het duurde niet lang eer ik de plek passeerde waar Bianca mij een paar maanden geleden voor mijn trainingsrondje met fiets had gedumpt en weldra reed ik het plaatsje Noordhoek binnen. En ik wist:”Als ik dit plaatsje zo meteen uitrijd draait de weg naar rechts en begint de beklimming.”

De beklimming. Het was wel een enorm verschil met die trainingsrit. Vooral qua ambiance. In een groot peloton deze beklimming rijden gaf een geweldig gevoel. Ik herinnerde mij dat het verraderlijke van deze klim was, dat je meerdere malen denkt dat je de top hebt bereikt, maar als je dan in de verte naar voren kijkt zie je dat de weg zich, een paar verdiepingen hoger, gewoon voort kronkelt. Ik zag nu ook dat meerdere mensen hadden besloten om de weg naar de top te voet af te leggen. Een aantrekkelijke optie, die ik zeker een aantal keren heb overwogen.

Maar ik heb het niet gedaan. En de beloning was zoet: een steile afdaling!! Ik vloog over het asfalt en voordat ik er erg in had zoefde ik Houtbay binnen. “Hee Klaus!!” Midden op het pleintje stond Klaus, de Duitse consul over wie ik in deel 5 heb verhaald, met zijn Filipijnse schone, Tita. “Chriiiiiiiis!!” Het was Tita die mij zo snel had herkend, maar ik was al weer honderd meter verder toen ik dat in de gaten kreeg.

Want ik moest verder. Op naar Suikerbossie. De aller-allerlaatste uitdaging van deze lange dag. Deze heuvel – ik heb het eerder vermeld – heeft veel weg van de welbekende Cauberg. Een brede steile weg. Sneller dan ik had verwacht voelde ik de druk op mijn bovenbenen toenemen. De klim was als een sluipmoordenaar onder mijn wielen gegleden. Opzwepende muziek, toeschouwers rijen dik, en dansende wielrenshirts tot zover mijn oog kon reiken, brachten mij in een trance. Een trance waardoor ik de pijn van deze laatste klim nauwelijks voelde. Bovendien werd ik door de krachtige wind in de rug als het ware de berg opgeblazen. Suikerbossie bleek een geweldige ervaring.

Zoals altijd waren de laatste meters van de klim het zwaarst. Maar daarna wachtte mij weer die zoete beloning toen ik mij naar beneden kon storte, richting Camps Bay. En voor het eerst ervoer ik iets wat je als euforie zou kunnen omschrijven. “Ik heb het gered!” Het fietsen leek mij geen moeite meer te kosten. Vreemd!

Maar – en dat was nu het merkwaardige – er besloop mij ook een onbestemd gevoel. Hoe zou dat komen? Waar zou dat vandaan komen? Ik wist het niet.  Ik kon er mijn vinger niet helemaal achter krijgen.

Waar ik mijn vinger ook niet meer achter kon krijgen was het handeltje van de versnelling. Het was alsof mijn rechterhand, of eigenlijk mijn rechterduim, verlamd was. Ik kon er in ieder geval geen kracht meer mee uitoefenen. Schakelen zou ik de laatste kilometers met mijn linkerhand moeten doen. Later heb ik begrepen dat er hier sprake was van een bekende wielrenblessure, het zogenaamde carpale tunnel syndroom, waarbij door de continue druk die op de pols wordt uitgeoefend, de nauwe doorgang (de “carpale tunnel”) waar alle pezen en zenuwen naar de hand door heen lopen, geïrriteerd is of gezwollen, waardoor de zenuwen bekneld kunnen raken met ondermeer uitvalsverschijnselen zoals ik ze had, als gevolg.

“Six more kilometers to go and no more hills!!” schreeuwde een toeschouwer. “Ja waarachtig, ik rijd hier door Clifton en ik zal binnen een paar minuten de finish passeren.” Iets later, op de boulevard in Sea Point bekroop mij het onbestemde gevoel weer. Iets nadrukkelijker dan voorheen. Was het iets van melancholie? Nee, het was iets anders. Leek het misschien een beetje op het gevoel wat je hebt als je een goed boek aan het lezen bent? Een spannend boek? Een boek dat je niet weg kunt leggen en het liefste in een adem uit zou willen lezen? Leek het op het gevoel dat je bekruipt als je zo’n boek bijna uit hebt? Als je zo snel mogelijk de finale ontknoping wilt lezen en dat die niet ver weg meer is? Maar dat de leegte, die zal zijn ontstaan als je het boek ook daadwerkelijk hebt uitgelezen zijn schaduw reeds vooruit werpt? Ja, daar leek het op.

Het moderne Green Point Stadium – waar het Nederlands elftal op het WK van 2010 zijn voetbalkunsten had vertoond en waar ik een paar maanden geleden de Memorial Service ter ere van Nelson Mandela had bijgewoond, kwam nu in beeld. Ik bedacht mij hoe renners zich zouden voelen als ze na een dagje “Hel van het Noorden” de contouren van het wielerstadion in Roubaix gewaar werden.

Het eindpunt van de Cape Argus fietstocht naderde met rasse pedaalslagen. Ik draaide nog eenmaal naar rechts en ik had het gevoel op een rode loper te zijn terecht gekomen. De rode loper die de weg wees naar een majestueuze finish. Nog 1 kilometer, nog 500 meter, nog 200 meter, 100 meter, en dan………

 

Epiloog – Een doodgewone zondagmiddag

Ik belde Bianca. “Hoi ik ben er, waar ben jij?” Vlakbij. De auto stond nog geen vijfhonderd meter van de finish. Een meevaller. Ik had verwacht dat het centrum van Kaapstad onbereikbaar zou zijn voor verkeer en had gevreesd dat ik nog een stukje door de stad zou moeten fietsen, op zoek naar een moedeloze Bianca, die al uren vergeefs naar een parkeerplaats had gezocht.

Maar niets van dat al. Een kwartiertje later zat ik in de auto en reden wij zonder moeite uit het centrum, dat er in mijn beleving tamelijk verlaten uitzag. Op weg naar Parow, een noordelijke voorstad van Kaapstad, was niets te merken van alle drukte van het wielerfestijn. Het was eigenlijk een hele doodgewone zonnige, ietwat saaie zondagmiddag. Zelfs van de storm merkte ik niet zo veel. Niets eigenlijk.

Toen wij waren aangekomen dook ik meteen het zwembad in. Om de hitte, het stof en het zweet van mij af te spoelen. Ik had mijn boek dichtgeslagen. Het boek dat Cape Argus heet. Een herinnering, stramme spieren, het carpale tunnelsyndroom en een gevoelloze schaamstreek restten nog. O ja, en een medaille.

Categorieën: Algemeen

Chris

Chris den Daas

4 reacties

Mien · 26 juni 2014 op 16:31

Het laatste hoofdstuk en de epiloog vond ik het prettigst lezen.
Je wist mijn aandacht hierin vast te houden.
Ga je het boek nog uitgeven Chris?

troubadour · 27 juni 2014 op 10:20

Eigenlijk is de fietstocht zonder noemenswaardige strubbelingen verlopen. Goed verteld, daarin val ik Mien bij.
De gevoelloze schaamstreek valt mij altijd het zwaarst; ‘Waar fiets ik nog voor’, denk ik dan. Tot het laatst toe was ik bang voor een spannende ontknoping; dat Bianca bij je weg zou gaan, omdat ze niet tegen massageolie kan bijvoorbeeld. Of dat je het ravijn in zou rijden, maar net nog bleef hangen aan je Pontiac.

    Chris · 27 juni 2014 op 21:33

    Een gevoelloze schaamstreek met een lamme hand is een gevaarlijke combinatie, en niet alleen voor wielrenners………

Geef een reactie

Avatar plaatshouder