Iedere maandag gaven Bianca en ik zwemles aan de kinderen in een missionarissenschool in Blue Downs, een kleurlingennederzetting in de Cape Flats. Alhoewel Blue Downs niet het allerarmste gebied betrof – de meeste huizen zijn bijvoorbeeld van steen gebouwd – bood het toch een aanblik van een verwaarloosde gemeenschap. Met een overpopulatie aan zwerfhonden, autowrakken langs de kant van de weg en braakliggende terreinen die als vuilnisbelt leken dienst te doen. Wij reden er wekelijks met het busje van Jim, de missionaris op wiens huis wij pasten, naar toe, pikten de kinderen op en brachten hen in het verrassend moderne binnenbad bij om – letterlijk dan – het hoofd boven water te houden.

Ik had besloten om op maandag 17 februari van Blue Downs terug te gaan fietsen naar huis, zo’n kleine 40 kilometer. Dus hadden we de fiets in het busje geladen. De fiets en mijn voornemen zorgden voor wat opgetrokken wenkbrauwen bij enkele ouders. Eentje ervan sprak zijn zorgen expliciet uit:”Dis gevaarlik. Moenie op die weg gaan ry nie. Die weg gaan lanks Eersterivier, dis een baie bad area. Hulle gaan jou target en van jou fiets af ruk.”

Normaal gesproken zou ik zo’n goedbedoeld advies achteloos naast mij neer leggen, maar aangezien Bianca naast mij stond en mij fronsend aankeek, besloot ik het advies ter harte te nemen. En een alternatieve route te bedenken. Een langere route weliswaar. Maar waarschijnlijk een stuk veiliger.

Het vertrekpunt zou Somerset-West worden. Bianca zou daar ’s middags een cliëntje bezoeken – Bianca is kindertherapeute. Ik zou via Stellenbosch naar huis, naar Brackenfell, gaan fietsen. Ruim vijftig kilometer.

De tocht werd bij het uitrijden van Somerset-West meteen al pittig. Ik kreeg een lange klim voor mijn  kiezen. Zeker een kilometer of vier. Hij was niet erg steil – dat wil zeggen, in Nederland had ik ze nog nooit zo steil gereden – alleen in vergelijking met de heuvels die ik de afgelopen tijd had beklommen had Broadway Boulevard een matig stijgingspercentage. Maar het was wel warm erg warm. Dik boven de dertig graden. Dit maakte iedere trap ietsje zwaarder.

Stellenbosch is het centrum van het grootste wijngebied van Zuid-Afrika. Al na een half uur fietsen dienden de eerste wijnranken zich aan. Ik reed langs groene velden en groene heuvels. De bedrijvigheid in het groen duidde erop dat het bijna oogsttijd was. Ik had mij niet gerealiseerd dat de wijngebieden rond Stellenbosch zo uitgestrekt waren. Althans, ik vond het wel erg lang duren eer ik de contouren van de studentenstad kon ontwaren. Een uur na  aanvang reed ik langs Klein Zalze. Een van de wijnboerderijen aan de zuidrand van Stellenbosch waar je ook nog eens voortreffelijk kunt dineren. Niet veel later passeerde ik Blaauwklippe, waar ik twee weken tevoren nog een nachtelijke picknick had genoten.

Ik besloot mijn binnenkomst in Stellenbosch uitbundig te vieren. Met veel, veel vocht. Ik dronk bijna twee liter liter water en nog was mijn dorst niet gelest. Het was mij echter niet geheel duidelijk hoe ik van deze kant van het dorp naar de weg die naar Brackenfell leidt zou moeten komen. Mijn gevoel vertelde mij dat ik links zou moeten aanhouden. Ik sloeg af van de hoofdweg en reed nu langs een of ander bosje. Alhoewel ik Stellenbosch dikwijls had bezocht, kwam deze bosschage mij niet bekend voor.

Na een paar minuten fietsen op een mij onbekende weggetje werd ik mij een zurige lucht gewaar. Ik vroeg mij af wat dit zou kunnen zijn. Was het misschien mest? De lucht werd allengs penetranter. Zou het door de hitte komen? Reed ik misschien in de buurt van een vuilstort? Ik reed nu wat langzamer en probeerde niet met volle teugen in te ademen. Ik hoorde wat kreten om mij heen. Mensen die kennelijk wat naar mij riepen. Ik kon niet precies horen wat ze zeiden. Het onbekende weggetje werd nu aan beide zijden geflankeerd door huisjes – of ik moet eigenlijk zeggen: hutjes. Ook was er veel activiteit op de straat. Er bevonden zich veel mensen op straat. “Hier wordt buiten geleefd,” dat kon je duidelijk zien.

Langzamerhand begon ik mij te realiseren wat er aan de hand was. Of beter gezegd, waar ik was beland. Ik reed door Kayamandi, het plakkerskamp in Stellenbosch. “Natuurlijk, dát rook ik, die zure lucht van rottend “watjemaarkuntbedenken” die zo typerend is voor krottenwijken in een arm land.” “Waar je tijdens een onschuldig fietstochtje toch niet in verzeild kunt raken.”

Waarschijnlijk was ik voor de verbaasde bewoners de attractie van de dag. Van de week. Van de maand!! Immers, hoeveel wielrenners wagen zich in een plakkerskamp. Ik fietste stug door en had eigenlijk niet veel oog voor mijn omgeving. Ik voelde mij – eerlijk is eerlijk – niet geheel op mijn gemak. Maar dat had meer te maken met het feit dat ik niet precies wist waar ik mij bevond en geen zin had om al te veel onnodige kilometers te fietsen in de hitte, dan dat ik mij bedreigd voelde door de omgeving.

Na tien minuten te hebben rondgefietst in deze gezellige stinkende chaos zag ik een bekend punt: het viaduct dat noord en zuid in Stellenbosch verbindt. En een paar minuten later fietste ik op dat viaduct. Nog steeds was ik enigszins gedesoriënteerd, ik wist niet of ik nu links of rechts moest afslaan en ik besloot het in de eerste de beste winkel te vragen. Het bleek aan winkel in landbouwapparatuur – niet zo vreemd natuurlijk in een dorp van (wijn-) boeren.

Met mijn kletsnatte shirt en helm liep ik de winkel binnen waar ik tegemoet werd getreden door een man die eruit zag als een weggeslopen fossiel uit de Apartheidstijd. Gerimpeld gezicht, gekleed in beige shorts met hoge kniekousen, een houthakkershirt en een petje op dacht ik te maken te hebben met een parodie op een “regte Afrikaanse Boer”. 

“Ekskuus, kan jy my sè hoe ik by die Bottelarypad kom.”

“Dis eenvoudig, jy ry regtsom die brug op en dan ry jy 8 kilometer reguit en dan by die petrolstasie slaan jy linksaf. Maar oppas. As jy die brug over is ry  jy lanksal Kayamandi,  dis een baie bad area. Hulle kan jou gaan target en van jou fiets af ruk.”

Ik had niet de moeite genomen om dit relikwie van vergane tijden op te biechten dat ik zojuist niet lángs, maar dóór het bewuste gebied had gereden. Met “Baie dankie,” en “Mooi bly,” nam ik afscheid en vervolgde mijn fietstocht.

Dat ik tijdens de resterende 20 kilometer nog twee keer een verkeerde weg was ingeslagen, zorgde voor wat extra zweetdrupppels, maar had verder niet zoveel om het lijf. Maar dat onbedoelde kwartiertje in Kayamandi vond ik toch wel bijzonder. Ik had gedacht met de Cape Argus een buitengewone fietstocht te rijden. Maar aan die rit nemen jaarlijks zo’n 35.000 wielrijders deel. Het is niet echt een unicum om deel uit te maken van dat massapeloton. Maar in je eentje door een plakkerskamp fietsen, hoeveel  – blanke – wielrijders hebben dit ooit gedaan?

Categorieën: Algemeen

Chris

Chris den Daas

4 reacties

troubadour · 28 april 2014 op 16:57

Een relikwie, is die niet altijd van vergane tijden?
Beroep; relikwieontwerper, nog nooit tegengekomen..
Ik ontken niet dat je dingen goed kunt opschrijven. Heb je nooit iets echt spannends meegemaakt?

    Chris · 29 april 2014 op 00:47

    Ja hoor, gisteren nog, ook op de fiets; was ik door oranje gereden!!

g.van stipdonk · 29 april 2014 op 10:54

Kijk: wat meer humor. Dat zou in deze columns zeker niet misstaan.

Mien · 29 april 2014 op 23:45

Bij de Zuid-Afrikaanse zinnetjes hoor ik de lijzige stem van Adriaan. Dat is geen humor, maar poëzie. In de voordracht dan.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder