De nacht voordat de Cape Argus wielerwedstrijd gereden zou worden had ik nauwelijks een oog dicht gedaan. De wind had rond het huis gebulderd en een spreekwoordelijke storm had in mijn hoofd geraasd. “Het is toch gekkenwerk om als ongeoefende fietser in zo’n orkaan te gaan rijden.” En:”Ik moet nu snel in slaap vallen want als ik ook nog eens slecht heb geslapen kan ik het morgen helemaal schudden.”

Om goed uitgerust aan de start te komen was ik extra vroeg naar bed gegaan. Het had de nacht alleen maar langer gemaakt. Alle mogelijke rampscenario’s waren die nacht voor mijn geestesoog de revue gepasseerd. Met alle als onvermijdelijke conclusie:”Het is onverstandig om morgen op de fiets te stappen.” Maar ik daar wilde ik natuurlijk niet aan, dus had ik mijzelf weer gedwongen om meteen in slaap te vallen met het voorspelbare ongewenste resultaat. Totdat….totdat ik eindelijk toch de slaap had  gevat. Ik schat ongeveer een half uur voordat de wekker zou aflopen.

Je wordt het meest vermoeid wakker, als je zojuist in slaap bent gevallen. Dit was zondagochtend 9 maart om kwart voor zes met mij het geval. Ik had zeer grote twijfels of ik wel mijn  bed zou uitstappen:”Bianca, ik weet niet of het vandaag wel zin heeft. Ik heb nauwelijks een oog dicht gedaan. Ik voel mij klote. En met die wind….”

“Stel je niet zo aan. Waar heb je nou al die maanden voor getraind. Sta nou maar op en ga je fiets inladen.” Vooruit dan maar.

Om kwart over zes reden we op de snelweg richting Kaapstad. Ik moet zeggen dat het er al aardig druk was. Zeker voor een vroege zondagochtend. “Waar gaan al die mensen naar toe, zo vroeg in de ochtend?” vroeg ik mijzelf af. Een overbodige vraag realiseerde ik mijzelf toen ik de fietsenrekken achterop de modale middenklassers ontwaarde. En toen ik de bestelbusjes aan een nadere visuele inspectie onderwierp zag ik dat ook deze plaats boden aan opgedofte tweewielers. Ik begon het gevoel te krijgen dat ik een onderdeel was van een grote familie. Een grote familie die op deze ontluikende zondag 9 maart gezamenlijk iets speciaals ging ondernemen.

Enigszins aarzelend stapte ik in het centrum van Kaapstad uit de auto. Ik voelde mij brak en had nog steeds twijfels of ik in deze fysieke toestand en met de voorspelde storm de tocht zou moeten ondernemen. “Je zag er uit als een ontheemd schooljongetje, toen ik wegreed en je daar zo alleen met je rugzak en je helm naast je fiets stond. Je stond er zo hulpeloos en verloren bij,” vertelde Bianca mij achteraf. Ik moet toegeven, de bedrijvigheid in de vroege ochtend had mij overweldigd. En ik voelde mij zeker verloren. “Waar moet ik nu naartoe?” vroeg ik mij af tussen de duizenden fietsers, waarvan ik het idee had dat zij precies wisten waar zij zich moesten begeven in het doolhof van dranghekken.

Ik moest plassen. Normaal gesproken – ik ben een man – geen probleem: ik weet de eerste de beste boom of nis in het algemeen vrij snel te vinden en mijn prostaat is nog niet dusdanig opgezwollen dat ik mijn blaas niet in een vloek en een zucht kan ledigen. Maar in deze mensenmassa was geen beschermd plekje te ontdekken, dus besloot ik gedwee aan te sluiten in de rij naar de batterij plas-en poephuisjes die daar voor deze bijzondere gelegenheid waren neer geplant. Er waren meer mensen op het idee gekomen dat het wellicht beter zou zijn om nog even voor het fietsen een last te droppen. Het was een rij van “hier tot Tokio”, een rij die zeker niet onderdoet voor de wachtrij bij de damestoiletten  in de pauze van een concert van Robbie Williams.

Het is een tot dan toe voor mij onbekend gebleven feit: de beste wielrengesprekken ontstaan in de wachtrij voor het toilet. Het heeft mij nieuwsgierig  gemaakt hoe het toeven zou zijn met hoge nood voor het damestoilet in de Ziggo Dome. Maar ik werd wel een beetje ongerust. Ongerust of de doorloopsnelheid niet dusdanig was, dat ik mijn startgroep zou missen en onverrichter zake naar huis zou moeten…..fietsen.

Na goed 15 minuten wachten – het leek een eeuwigheid – bleek dat mijn darmen het enthousiasme van mijn blaas waren gaan delen en ik besloot er maar eens uitgebreid voor te gaan zitten. Het zou mij niets verbazen als ik ook nog eens 15 minuten op de kunststoffen poepdoos had gezeten, maar met een opgelucht gevoel verliet ik – zeker 3 kilo lichter – deze facilitaire noodopvang. Het leek alsof ik ook mijn zenuwen eruit had geperst.

Als herboren nam ik mijn plaats in tussen de dranghekken. Als vee werden wij topsporters metertje voor metertje voort gedreven. Naar de slachtbank?  En als ik al dacht dat de wachtrij voor het toilet inspireerde tot het vertellen van fietsverhalen, dan had ik buiten deze wachtrij gerekend. Ik bevond mij in een internationaal gezelschap. Logisch, want de startgroep van 8:06 was een internationale groep.

Van heinde en ver – vooral ook van Nederland natuurlijk – waren de pedaalridders hier naar toe gereisd. Ik sprak met een Argentijn (fietsen ze daar ook?) die voor de tiende maal mee zou rijden, met Oostenrijkers, voor wie de Kaapse bergen peulenschilletjes leken, met een Engelsman die met een webcam op zijn helm de hele rit via Livestream op het net zou plempen, en natuurlijk met diverse Nederlanders.

Ik keek mijn ogen uit naar de kleurige wielrenshirts, helmen en fietsen, de een nog supersonischer dan de ander. Ik stak daar wat schril bij af. Het leek alsof ik de enige was die geen thermodynamisch stofje om zijn lijf had. Mijn nachtkledij bestaat steevast uit een oud versleten T-shirt – te versleten om mee over straat te gaan, althans, dat vind Bianca – en ik had ’s ochtends geredeneerd:”Dit T-shirt waar ik mee geslapen heb moet eigenlijk in de was, maar ik ga er maar in fietsen, want het wordt toch kletsnat van het zweet.” Het shirt was vroeger ooit geel geweest, maar een verkeerde wasmiddelkeuze had er een ondefinieerbare vale pasteltint van gemaakt.

Met mijn fiets was eigenlijk niets mis. Een nette mountainbike, van het huismerk van een Zuid-Afrikaanse grootgrutter. Met slicks, banden met een stads profiel. Maar “gewone” fietsen waren hier in de minderheid. Frames van carbonfiber, spaakloze wielen, aerosturen en neoprenen kettingkasten zetten de toon. Ik moet eruit gezien hebben als een wielrenner die was weggeslopen uit de Tour de France, editie 1903. Een curiositeit.

Zo schuifelde ik voort. De startmarkering kwam in zicht. Nog eventjes. En dan?

Categorieën: Algemeen

Chris

Chris den Daas

3 reacties

troubadour · 12 mei 2014 op 17:02

Goed geschreven verslag, waarvan ik nog steeds hoop dat het naar een climax loopt. Waarom je net zo uitgebreid over je hemd schrijft dan je fiets blijft me een raadsel Chris.

Mien · 15 mei 2014 op 23:26

Ik vermoed dat we de Tour de France met Chris wel gaan halen. Toch? Zal dit keer weer eens een Nederlander winnen? Of tweede worden? Net als met het Eurosongfestival. Zou mooi zijn.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder