Vanaf 6 uur ’s ochtends was er iedere 6 minuten een groep van enkele honderden renners gestart. Zodat tegen een uur of 10 alle 35.000 deelnemers de startlijn zouden hebben gepasseerd. De winnaar – want per slot van rekening was de Cape Argus een heuse wedstrijd – was op dat tijdstip reeds gefinisht.

Om 8:06 was het de beurt aan de groep fietsers met een wedstrijdnummer beginnend met de letters KK. Daar behoorde ook  ik toe.  De omroeper, wiens opzwepende stem ik al de hele ochtend had gehoord, richtte zich nu tot ons. “Are you ready for a nice ride? If you are put your hands in the air!!” en “One minute to go!!” “10, 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1…. And they are off!! Good luck guys!!” Zo schalde het door Kaapstad. En voor dat ik mij het volledig realiseerde was ik van start gegaan in ’s werelds grootste wielerevenement.

“Temporiseren. Rustig aan,” zei ik in stilte tegen mijzelf, “De eerste kilometers zijn bergop, als je die hebt doorstaan, dan wordt het wat relaxter.” Een paar honderd meter na de start zag ik een groep fietsers op de grond liggen. Wat was er aan de hand??? Waren ze gevallen?

Een paar tellen later wist ik het. Ik werd gegrepen door een valwind, die tussen de hoge kantoorgebouwen vrij spel had en besloten had om op een vroege zondagochtend een paar fietsers van hun tweewieler te blazen. Ik kon ternauwernood in het zadel blijven maar was gewaarschuwd.

De eerste indrukken waren voorbij gevlogen en voordat ik er erg in had, had ik de eerste kilometers in de benen, had ik de stad de rug toe gekeerd en keek vanaf zo’n honderd meter hoogte uit over de Kaapse vlakte en passeerde een bord: 104 km.

Na zo’n 10 kilometers fietsen doemde de eerste serieuze uitdaging op. In de buurt van Bishop’s Court, een van de chique buitenwijken van Kaapstad, die onder andere domicilie biedt aan Desmond Tutu en Jacob Zuma , loopt de M3 steil naar boven. Ik had er in het verleden zo dikwijls met de auto gereden, maar nu trapte ik in het laagste verzet en zag voor zover ik voor mij kon kijken dansende wielershirts. “Deze klim duurt 2,7 kilometer,” had ik enkele maanden geleden tijdens een autorit genoteerd. “Temporiseren. Niet forceren.”

Nadat ik ongeschonden de top had bereikt stopte ik even en haalde een banaan uit mijn rugzak. “Je moet blijven eten en drinken.” Na deze klim, zo wist ik, komt een saai stuk van een kilometer of 15. Een stuk over de snelweg, die leidt naar de fraaie kustweg langs False Bay. Saai, vlak, en in vlak, open terrein. Als je niet in de verte de bergen van Silvermine zou zien, zou je je in Nederland wanen. Niet in de laatste plaats vanwege de gelegenheidsstorm, die – ik moet het toegeven – vooralsnog meeviel, maar toch noopte tot het voortdurend extra druk op de pedalen zetten.

Het vriendelijke aanzicht van de ontwakende  pittoreske mediterraan-ogende kustdorpjes waar het parcours het peloton doorheen leidde werd overschaduwd door de alom-aanwezige tegenwind. Die tegenwind zou best wel eens een sluipmoordenaar kunnen blijken, want ongeoefende benen kunnen misschien een half uurtje stevige wind op de kop hebben, maar meerdere uren zou wel eens te veel kunnen zijn.

72 km stond er op het bord. “Dat betekent dat ik er al 37 km op heb zitten. Een derde. Dat moet gevierd worden!” Ik trakteerde mijzelf op een paar minuten rust en een banaantje. De wielerwereld ziet er anders uit als je zelf niet aan het fietsen bent, maar langs de kant van de weg de andere fietsers langs ziet rijden. Je zou er zo maar de brui aan geven en de rest van de dag als toeschouwer gaan doorbrengen.

Had ik dat maar gedaan, dacht ik toen ik het meest zuidelijke stadje van het schiereiland, Fishhoek, was gepasseerd. Wat begon als een onschuldig heuveltje van honderd meter, leek zich te ontpoppen als een – ongeplande – col van formaat. Ongepland, omdat ik deze steenpuist kennelijk tijdens mijn verkenningstocht over het hoofd had gezien. En dat met de scherprechter “Smitswinkel” in het vooruitzicht. Halfweg koers is Smitswinkel een lange verraderlijke klim, een vals plat eigenlijk, van enkele kilometers lang. Zo had ik dit althans genotuleerd tijdens mijn autorit op 29 december. Maar daar was ik nog lang niet.

Fietsen is vooral een mentale kwestie. Daar kwam ik op deze misselijkmakende weg, die je van zeeniveau veel te snel naar duizelingwekkende hoogten – zo’n 60 meter – leidt , achter. “Pijn lijdt je niet in je benen, maar in je hoofd. “

Ik raakte ontmoedigd. Telkens als ik naar het lint van fietsers voor mij keek, leek het alsof zij zich enkele verdiepingen boven mij bevonden. Daar moest ik dus nog naar toe. Omhoog!! Hoelang zou dit nog duren. Ik had eerlijk gezegd geen idee.

De zee was nu niet meer in het vizier. De laatste haarspeldbocht krulde linksom en had mij voor het eerst deze dag met mijn gezicht naar het westen gepositioneerd. De hellingshoek werd minder en het leek erop alsof ik deze ongeplande uitdaging zou overwinnen. Kunt u zich voorstellen hoe het voelde toen ik de top was gepasseerd en de weg was begonnen met dalen? En hé, wat voelde ik nu? Had ik de wind in de rug?

Ik zag een bord: 52 km. Ik realiseerde mij dat ik over de helft van de koers was!! Ik besloot Bianca dit verheugende nieuws te melden. Het leek mij een goede gelegenheid om ook eens even de benen te strekken en mijn getergde spieren los te schudden.

Ik stapte van mijn stalen ros op een rustig stukje weg. In the middle of nowhere. En toen…….toen zakte ik door mijn hoeven. Ik kon nauwelijks op mijn benen staan. Laat staan lopen. Verzuurde bovenbenen heet dat. “Mijn God,” dacht ik, “dat had ik misschien beter niet kunnen doen. Zal ik nog wel op mijn fiets kunnen stappen? Zal ik überhaupt mijn trappers nog wel rond kunnen krijgen? En – ook lekker handig –  ik ben nu ongeveer op het verste punt van de start en finish.”

Ik hoorde wat vage geluiden op de achtergrond. En het begon in mijn oren te suizen.  Het suizen van voorbijrazende fietsen? En wat hoorde ik daar. Hoorde ik daar in de verte mijn naam roepen? “Chris den Daas!!”

Ja, waarachtig. Ik hoorde mijn naam galmen. Eerst in de verte. En toen dichterbij. Dichterbij. Nog dichterbij.

Categorieën: Algemeen

Chris

Chris den Daas

5 reacties

troubadour · 19 mei 2014 op 21:40

Er zit een ingebakken arrogantie in de schrijfstijl, waarvan de schrijver zich bewust is. Hij doet af en toe een poging om te relativeren, maar op een slinkse manier lukt dat maar half. Het is een handelsmerk, jammer dat het niet zo wordt gewaardeerd.
Maar, we mogen de avond niet prijzen voor het avond is.

troubadour · 19 mei 2014 op 23:12

“Het toppunt van arrogantie is om iemand arrogant te noemen?”
Oephs, eens! ik ben ook arrogant maar in onze producten moet het niet doorklinken vind ik. Het gaat toch om de toegevoegde waarde. Of kijk jij nooit naar jouw publiek?

    Chris · 20 mei 2014 op 08:55

    Neen, ik kijk niet echt naar mijn publiek. Ik schrijf iets neer waardoor ik geinspireerd ben/word, en dat kan van alles zijn, en als dat met iemand resoneert vind ik dat mooi meegenomen. Soms zou ik wel eens willen dat mensen – “mijn publiek” – uit hun comfortzone stappen en de door hun ervaren realiteit in een breder kader kunnen plaatsen maar ik realiseer mij dat de kans dat ik dit met een schrijfsel zou kunnen realiseren niet zo groot is.

    En mbt arrogantie, zoals ik in mijn stukje heb geschreven, wordt zelfbewustheid, autonomie of zelfs onverschilligheid, dikwijls verward met arrogantie.

    Zoiets…….

Geef een reactie

Avatar plaatshouder