We vertrekken op zondagmorgen uit Mendoza in een verse huurauto, volkswagen ’Gol’, nooit van gehoord en met een Tom-Tom, die Gamin heet. Die laatste moet ons naar de grote weg richting Andes sturen. Jammer dat de Gamin-juf Spaans spreekt, zodat we eerst een half uur vloekend rondjes rijden voor we haar tot Vlaams weten te verleiden.

We slaken een zucht van verlichting als we eindelijk de grote weg richting Chileense grens oprijden. Helaas, we zijn een kwartiertje onderweg als twee groen geüniformeerde agenten ons zwaaiend naar de wegkant verwijzen. Wat nou? De ene tikt op onze linker voorkant.’ Luce, luce’.
Wij halen onze schouders op, hij steekt zijn hand naar binnen, zet een knop om en houdt een hele preek. Echtgenoot moet uitstappen en ik zie hem steeds opnieuw zijn schouders ophalen en hoor hem daarbij ‘non capito’ zeggen. De andere agent komt er nu ook bij staan, die wijst op allerlei papieren en zegt alsmaar: Luce, luce, met een slis–s.
Dit tafereel blijft zich herhalen. Dan zie ik de eerste agent een wanhoopsgebaar maken met zijn arm: ga maar, ga alsjeblieft maar. Echtgenoot stapt in, zwaait naar de agenten en rijdt vergenoegd de weg weer op.
‘Non capito’ is Italiaans’, zeg ik.
‘Ha, ha, weet ik ook wel, maar je denkt toch niet dat ik steekpenningen ga betalen om een bekeuring af te kopen omdat mijn lichten niet branden?’

Na een uurtje slaan we af, richting ’Uspallata’, een bergdorp hoog in de Andes, waar we een hotel hebben geboekt.
Het is eerst een redelijke twee-baans weg die langzamerhand overgaat in scherpe haarspelden. ’De bergen komen dichterbij’, zeg ik, mij meteen realiserend dat het andersom is. We worden overdonderd door de enorme bergketens om ons heen in allerlei kleuren. Van grijsgoen tot geel tot oranje. Zelfs ‘Non Capito’ naast mij weet geen woord uit te brengen bij zoveel grootsheid. De Vrachtwagens lijken speelgoedautootjes geworden en onze ‘Gol’ een kruipend insect.

Dan ga ik foto’s nemen, terwijl we rijden, door het stoffige autoraampje heen, ik kan er niet mee ophouden. Ik wil deze werkelijkheid meenemen, bewaren, laten zien, ook aan mezelf. Kun je dronken worden van de natuur? Of speelt de hoogte mee? Ik weet niet hoelang we gereden hebben, we gaan bijna stapvoets, zo steil zijn de wegen nu. Maar uiteindelijk zien we de afslag Uspallata. Een magisch woord voor het rommelige dorpje, dat waarschijnlijk ‘s winters een schamel skigebiedje probeert te zijn. Maar in November is het lente, hier. We rijden langs een aantal gesloten horecagelegenheden met veel opgestapelde stoelen en één hotel, het onze. We rijden het nog bijna voorbij. Van binnen is alles van donkerbruin hout. Een soort Tirolerhut op zijn Argentijns. Er zit een vrouw aan de balie, maar verder lijkt het uitgestorven. Onze kamer is klein, eenvoudig en konsekwent donkerbruin, behalve het sanitair, dat is lichtbruin.
Het lijkt of we in een walnoot logeren. Dat voelt wel lekker.

Het is al ver in de middag, we hebben trek. In de groentewinkel vlakbij het hotel vragen we welke eetzaak goed is. Eensgezind wordt verwezen naar het kruispunt. Daar moet je eten, daar is het allerbeste vlees, tegenover de benzinepomp. Het blijkt een eenvoudig terras, met blauw zeil overdekt, groot, er zit nog niemand. We aarzelen. Een oude man, type gaucho, komt naar ons toe, geeft een hand en wijst vriendelijk naar een tafeltje, er klinkt meteen muziek: een soort Jantje Smits op zijn Argentijns, met hoge dramatische halen.
‘Carne, Malbec?’ vraagt hij.
‘Si, si’, por favor!
Op het enorme rooster met houtblokken, helemaal achterin het terras tegen het gebouwtje aan, gaat hij aan de gang met het eeuwenoude, bijna religieuze ritueel van het vlees roosteren, hier: ’de Parilla’.
Onze Pater komt steeds weer glunderend aan met een bord vol vaccio( stukken dooraderde biefstuk) Hij weet bijna van geen ophouden.
Maar wij wel. Al smaakt het verukkelijk puur. We kunnen echt niet meer.

Na het hartverwarmende afscheid strompelen we met een maag vol koe terug naar onze walnoot. Om liggend op bed de reisgids te bekijken. We besluiten morgen vroeg op te staan en verder richting Chileense grens te rijden naar het Nationale park ‘Aconcagua’, dat in het boekwerk zwaar wordt aangeprezen.

Op 3000 meter hoogte lopen in een goedgemutst warm jack en met dikke schoenen aan, dat trekt ons aan.


pally

Genieten van leven en mensen en natuur om mij heen. Schrijven als belangrijke drijfveer om te ordenen, te relativeren en te communiceren.

10 reacties

Mien · 3 februari 2014 op 08:27

Mooi beschrijvingen wederom. Het verhaal begint me nu te pakken.
Net als Atahualpa Yupanqui. Aanrader. 😉
Daar moest ik aan denken bij het lezen van je reisverhaal.
Ik ga hem van de week weer eens beluisteren.

SIMBA · 3 februari 2014 op 08:27

O, o wat heerlijk weer! Met een maag vol koe, slapen in een walnoot, hoe Argentijns wil je het hebben :yes:

troubadour · 3 februari 2014 op 08:55

Leuk deze. Een kleine echtelijke strubbeling beschrijven lijkt me niet te versmaden Pally, of hadden jullie die niet?
Wij wel, bij St. Job in ’t Goor al.

    pally · 5 februari 2014 op 11:57

    Ha, ha, troubadour, ik lever geen strubbelingen op bestelling… 😉

Sagita · 3 februari 2014 op 11:23

Wat een ervaring! En zo beeldend geschreven. Ik zie de dinkytoys door het machtige gebergte heen kruipen. Mooie serie reisverhaal Pally!
Opium organiseert een schrijfwedstrijd: Opdracht een reisverhaal in 500 woorden met als thema ‘ontmoeting’. Iets voor jou?
groet Sa!

    pally · 3 februari 2014 op 12:05

    Goed idee, misschien, die Opiumwedstrijd. Dank je wel, Sa!

Nachtzuster · 3 februari 2014 op 22:30

Die Spaans sprekende Gamin (Garmin?). Geweldig! Heerlijk verteld, Pally!

trawant · 4 februari 2014 op 21:45

Daar heb je nog eens wat aan, zo’n echtgenoot..ik had zonder blikken of blozen betaald. Ook een verhaal vol doodsverachting; die hoogtes, en dan een huurauto ik vind de veluwe al eng..
Het is een mooie couleur locale die je schetst en je beschrijft het boeiend. Ik hoop maar dat het allemaal goed afloopt..

pally · 5 februari 2014 op 14:24

Bedankt voor de reacties!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder