Langzaam fiets ik door de Belgische bossen genaamd Aarddennen. Heel, heel voorzichtig fiets ik want ik wil natuurlijk de vogelkes niet doen schrikken. Neen, neen, de Vlaamse gaay, het Putterke, ze slapen nooit. En dan dien wrede vogel. De Buiserd, als die niet gedronken heeft dan is tie pas echt ambetant. Neen, neen, de Buiserd die moet ge met eerbied behandelen. Gelijk uw lief. Als die de klauwen ergens inzet, dan laat ze niet meer los. Nooit. Ik heb gelukkig een laag fietske, zo’ne snelle. Ge kent dat wel, waarvoor ge een helmke nodig hebt en een zuurstofmasker (voor op de snelweg, de steenweg en zo, om de uitlaatgaskens buiten te laten). Ik heb hem nu thuis gelaten, dien helm. In de hut waar ik bivakkeer. Niemand kent dien hut. Het is mijn eigenste hut en mijn geheim. Ga ook niemand nie vertellen waar die hut is. Ik woon er als ik het eens seffekens beu ben. In Holland. Dat land waar iedereen wil wonen. Maar niet lang meer. Wat gaat dat daar seffens fout amai. Neen,laat mij maar fietsen in de Aarddennen. Dien zijn van goeden aard. En net niet te steil voor mijne ligfiets. Dat je zo kunt fietsen, op mien rug dat vind ik toch zo knap. Ik haal zelfs iedereen in op munne fiets. Munne fiets van vier meter. Ge kunt er bijkans in wonen.

Soms neem ik wel eens een lifterke mee. Tenminste, als ze een kort rokske draagt. En mooie sterke beenkes heeft. Ze moet wel mee trappen, allez zeg. We liggen dan de eerste kilometers achter elkaar. Op het vlakke stuk. Ik achterin en zij vooraan. Totdat we gaan stijgen. Dan schuift ze over me heen. Ja, ja, met die sterke strakke beenkes en het korte rokje. Hijgen dat ik dan doe. Gelukkig hoort niemand ons in het Aarddenner bos. Ja, ja, het is me wat. Kijk met losse handen stijg ik op. Hoe dingen kunnen fietsen het is een wonder. Een groot wonder. Waar we bergop moeten moeten we vroeg of laat natuurlijk ook weer bergaf. Geen nood. Door het soortgelijke gewicht van het wicht dat ik bij me heb, maakt deze als vanzelf een koprolke in mijn ligschuitje waardoor ze weer op dezelfde plaats beland als daar waar ik haar heb laten instijgen. Afhankelijk van het dalingsprecentage schuif ik als vanzelf over haar heen. om niet helemaal de grip te verliezen houd ik het stuur met beiden handen boven mijn hoofs stevig vast. Niet loslaten. Nooit loslaten riep mijn moederke altijd al. en daar luister ik altijd naar. Verdomd en nu roept dat meiske precies hetzelfde. Niet loslaten. Niet loslaten. Ze moest eens weten wat ik vasthield. Stuurloos als ik ben.

Categorieën: Thema column

11 reacties

troubadour · 12 april 2015 op 07:34

Sorry, schrijfster van formaat. Ik heb uw schoon camouflagetechniekskes door. Goe gedaan trouwens, Anders zou ik het niet zeggen!
Kom aan, ik lees het nog ‘us seffens.

Suzanna · 12 april 2015 op 08:04

Urbanus!

Suzanna · 12 april 2015 op 10:38

Ik denk Trawant, die net doet of Mien Pierke over de top probeert te kopiëren….

😀

Yfs · 12 april 2015 op 10:45

Door de woordspeling “Aarddennen” moet ik aan Mien denken!

?:-)

g.van stipdonk · 12 april 2015 op 12:01

Ik verdenk de meest fanatieke ‘Raad wie ik benner’ aller tijden: Harrie

Suzanna · 12 april 2015 op 12:17

Ik vind het trouwens een geweldig geschreven verhaal! :yes:

Mien · 12 april 2015 op 22:12

Pierken

arta · 13 april 2015 op 14:17

Harry die Mien kopieert, kan niet missen!
Goed gedaan!

Harrie · 13 april 2015 op 14:22

Ha, ha, die arta. Leuk geprobeerd.
Ik ga ook voor Mien.

D's · 13 april 2015 op 19:51

Mien die Harrie kopieert, als dat al kan.

Harrie · 5 mei 2015 op 19:52

Harrie dus! 🙂

Geef een reactie

Avatar plaatshouder