Ik stap uit de metro en wring mij via brede, overvolle stenen trappen naar beneden. Onder het station bevinden zich enkele winkeltjes, efficiënt in het talud weggewerkt. Ik spits mijn oren. Een indringend gepiep wringt zich via mijn oren mijn schedel in. Brandalarm! Ik kijk nerveus om mij heen. Welke kant moet ik opvluchten? Nergens is rook te zien, laat staan vlammen. Nog niet.
Stromen reizigers trippelen als lemmings met zelfmoordneiging de trappen op en af. Als ik niet beter wist zou ik denken dat de forensen die hijgend de bovenste trede bereiken zich afvragen waar ze mee bezig zijn en direct de trap terug nemen, om beneden aangekomen te beseffen dat ze niet zomaar uit de dagelijkse sleur van woon-werk-werk-woon kunnen stappen en met hangende schouders een laatste keer omhoog zeulen. Een groepje mensen staat in iets wat een rij zou kunnen zijn voor de toonbank van een bakker, waar ze een natuurgetrouwe imitatie geven van de voorstelling “het laatste brood van de eeuw wordt vandaag per opbod verkocht”. Onder het station hangen bellende mensen rond, mensen met een telefoon in de hand die een vinger razendsnel over de toetsen laten flitsen, mensen met een draadje uit hun oor die denken dat ze tegen niemand in het bijzonder mogen lopen lullen, wachtende mensen in verscheidene stadia van verveling, en als laatste een zeldzaamheid: twee mét elkaar pratende mensen. Kortom, niets bijzonders, het is een dag als geen ander, anno 2003. Niemand lijkt iets te horen. De niet-te-negeren-en-o-zo-irritante-pieptoon-die-overduidelijk-van-een-brandalarm-afkomstig-is. Niemand. Alleen ik.
Alert en opmerkzaam en plichtsgetrouw als ik altijd ben, besluit ik, nadat ik eerst twee uur uitgebreid in de Mediamarkt gewinkeld heb, aandachtig te luisteren waar het geluid vandaan komt. Tot mijn stomme verbazing is het station bij mijn terugkomst niet beroet, zijn de ramen van de winkeltjes niet gesprongen en zijn reizigers, junks en zwervers verre van verkoold. Ze bewegen zich nog en lopen niet beduidend houteriger dan anders. Maar het piept nog steeds onder het station. Het teistert mijn oren. Kordaat loop ik naar de bakker en bestel een puddingbroodje en een chocoladebroodje, want ik heb trek gekregen van al die dure hebbedingetjes die ik niet heb durven kopen omdat ik dan huis ontzettend op mijn flikker krijg. Ik neem een papieren zakje met lekkers in ontvangst, een schrale troost na mijn gekwijl in Mediamarkt, betaal en zeg gedag. Op de valreep bedenk ik mij, steek een vinger in de lucht (hé, wat hoor ik nu ineens), waarop de verkoopster mij met ogen als putdeksels aanstaart (haar geest lijkt haar lichaam voorgoed te hebben verlaten; zo het er al ingezeten heeft) en ik tussen neus en lippen door meld dat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat iets – wellicht een brandalarm – staat te loeien.
‘Brandalarm?’ vraagt ze verbaasd van achter de toonbank.
‘Ik hoor een irritante, hoge pieptoon.’
‘O?’ Een lichte flikkering in één oog (kan ook de reflectie zijn van de uitslaande vlammen achter mij) ‘O! Datte! Nee, dat komt bij de Arena vandaan.’
‘Nou, dat betwijfel ik. Daar kom ik net vandaan. Van de Mediamarkt. MP3 is geen streling voor het oor, ik ben blij dat we het daar over eens zijn, maar zo slecht als dit… Ik denk zelf aan het pandje naast je.’
‘O ja?’ Met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht komt ze achter de toonbank vandaan en samen huppelen wij naar het buurpand. Een muur van staal.
‘Ja, je hebt geijkt, nu hoor ik het ook.’ Ze heeft haar oor tegen het stalen rolluik gelegd.
‘Kun je de eigenaar bereiken?’
‘Nee. Hij is d’r’al een maand uit.’
Het lijkt wel een quiz. ‘De eigenaar van het pand? De verhuurder? C, iemand anders?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Dat ding gaat sinds vorige week af. Het kan geen kwaad.’
‘Wat nou als het sinds die tijd lichtjes smeult en het zich uitbreidt en de vlammen straks uit jouw stokbroden en witte kadetjes slaan?’
Ze kijkt mij geschokt aan. In gedachten ziet ze haar croissants wegsmelten. Bordjes met de tekst “krentenbrood met lichte rook- en waterschade”. Lekker warm, zo uit de steenoven.
‘Als ik jou was zou ik even een belletje plegen.’
‘Misschien dat ik dat dan toch maar doe…’
Snel loopt ze terug naar het bakkerswinkeltje, waar enkele klanten met “schiet op straks vergaat de wereld terwijl ik mijn broodje kaas al wel betaald maar nog niet opgegeten heb” blikken op haar staan te wachten. Snel gaat ze verder met helpen en ik ga terug naar de Mediamarkt. Een MP3-speler kopen. Ik laat hem uit, dat wel, maar die oordopjes houden het geluid zo goed tegen.
1 reactie
Jeroen · 9 maart 2003 op 22:23
Ongelovelijk hoe mensen reageren op zoiets. Als het luchtalarm de hele dag zou loeien zou je er op een gegeven moment waarschijnlijk ook niet meer wakker van liggen (figuurlijk althans). Maar het geeft het gevaar meteen ook duidelijk aan…