Voorzichtig maak ik met mijn vingers strepen in het oppervlak van het water. Het is heet. Heel voorzichtig laat ik een voet in het water zakken tot hij op de bodem van de badkuip staat. Bang dat ik mijn evenwicht verlies en met een smak in het gloeiende water beland, volgt de tweede voet sneller. Mijn kuiten zijn rood en nemen de warmte begerig op. Met mijn handen op de randen geleund, laat ik mezelf centimeter voor centimeter zakken. Heel even schrik ik als mijn billen het water raken, maar ik onderdruk de neiging om van de warmtebron weg te bewegen. Als ik eindelijk mijn hele lichaam onder water gedompeld heb, leun ik voldaan achterover. De verkrampte spieren in mijn rug ontspannen langzaam.
Het was een heftige avond bij mijn vader. Soms leek hij te beseffen dat hij geen jongen meer was, veel vaker leek hij met die gedachte te worstelen en zich er tegen te verzetten. Bovendien waren de telefoontjes die ik pleegde om hem overgeplaatst te krijgen, ontmoedigend en zinloos.
‘Nee, mevrouw, er is geen plek voor uw vader.’
‘Maar mevrouw, waarom wilt u hem over laten plaatsen als hij al een goede plek heeft?’
‘Hij zit nu in Zomerpark, zegt u? We nemen geen patiënten aan uit Zomerpark.’
Het was al snel duidelijk dat er nergens een plek was voor een man van zesenvijftig die al onderdak had in een ander verzorgingstehuis. Hij kon beter buiten opnieuw een ongeluk krijgen, dan had zijn plaatsing tenminste urgentie. Het was voor ons beiden demotiverend geweest. Pa keek bij elk telefoontje hoopvol toe en elke keer zakte zijn hoofd weer opnieuw op zijn borst bij een afwijzing. Uiteindelijk is hij in bed geklommen en met zijn rug naar me toe gaan liggen. Ik hoorde aan zijn onrustige ademhaling dat hij wakker was, zelf ben ik blijkbaar wel in slaap gevallen. Midden in de nacht werd ik helemaal stijf wakker. Mijn vader lag nog steeds met zijn rug naar me toe, zijn ademhaling was wat rustiger geworden. Heel stilletjes heb ik mijn spullen gepakt en ben weggegaan. De beveiligers keken verstoord op toen ze de schuifdeuren voor me moesten openen en de koele nachtlucht het muffige gebouw in stroomde.
Ik had thuis wel geprobeerd verder te slapen, maar de beelden in mijn hoofd beletten dat. Steeds weer zag ik die mannen die me niet bij mijn vader wilden laten. En het beeld van de zusters die mijn vader met geweld vasthielden en vervolgens platspoten, liet zich evenmin verdringen. Ze behandelen hun patiënten als gevangenen. Er is iets grondig mis met dat tehuis. Hij moet daar echt weg. Misschien moet ik straks zijn huisarts bellen. Het zal nu nog wel te vroeg zijn. Zonder te kijken hoe laat het is, sluit ik mijn ogen en geniet van de weldadige warmte. Joey slaapt nog, het huis is aangenaam stil.
Zachtjes begint mijn telefoon te trillen op het tafeltje naast het bad. Enkele seconden houd ik mijn ogen gesloten en negeer het gezoem. Het geluid wordt steeds indringender. Loom trek ik mezelf overeind en droog mijn handen af. Net voor het getril over zal gaan in irritante harde piepen, neem ik het gesprek aan.
‘Met Rachel.’
‘Spreek ik met mevrouw Van Zanten?’ De vrouwenstem is vriendelijk, maar dwingend.
Ik zucht. ‘Ja, je spreekt met Rachel van Zanten.’
‘Fijn. Sorry dat ik u zo vroeg al stoor, ik hoop niet dat ik u wakker bel.’
Als de stem op antwoord lijkt te wachten, brom ik wat.
‘Nou, u spreekt met Caro van Delden, hoofdverpleegkundige uit Zomerpark.’ Automatisch gaan mijn ogen verder open en ga ik rechtop zitten. ‘Er is een probleem met uw vader.’ Ze laat een korte pauze vallen, alsof ze moed verzamelt voor de volgende woorden. ‘Hij is zoek.’
‘Hoezo, zoek?’ vraag ik argwanend. Hoe kunnen ze een man in een rolstoel nou kwijt zijn?
‘Nou,’ zegt de verpleegkundige aarzelend, ‘hij is in elk geval niet in zijn kamer en we hebben de hele afdeling al afgezocht naar hem. Het lijkt er op dat hij vanochtend eenvoudigweg naar buiten is gegaan met zijn rolstoel.’
Ik staar naar de tegeltjes zonder ze te zien.
‘Op onze camerabeelden zien we dat hij het pand verlaat, samen met een onderhoudskar. Waar hij heen is gegaan, weten we niet. Weet u waar hij kan zijn?’
‘Hoe kunnen jullie hem zomaar laten weggaan?’ vraag ik geïrriteerd. ‘Ik heb hemel en aarde moeten bewegen om het pand in te komen, en hij kan gewoon naar buiten rollen?’
‘Tja, het is hier geen gevangenis, mevrouw.’ Ook zij klinkt geïrriteerd. ‘Als het u tevreden stelt, kan ik u verzekeren dat de beveiligingsprocedures al worden aangepast.’ Ik hoor haar diep ademhalen voor ze vriendelijker verdergaat: ‘Maar dat is nu niet het belangrijkste, eerst moeten we hem terugvinden. Weet u waar hij kan zijn?’
Ik steun mijn hand tegen mijn vochtige voorhoofd en denk na. Na enkele seconden geef ik resoluut antwoord. ‘Weet u wat, mevrouw de hoofdverpleegkundige, ik weet het niet. En als ik het wel zou weten, zou ik het u niet vertellen. Eerlijk gezegd ben ik blij dat hij bij u weg is. Wat mij betreft hoeft u niet langer naar hem te zoeken, dat doe ik zelf wel.’
‘Maar …’ sputtert de stem nog even.
‘Ik ontsla u formeel van de verantwoordelijkheid voor hem. O nee, dat mag ik vast niet doen, daar heeft mijn vader me niet voor gemachtigd. Toch doe ik het. Dag mevrouw.’
Ik veeg gedecideerd het gesprek weg en leg de telefoon weer op het tafeltje. Ik laat me achterover zakken in het water en sluit mijn ogen weer. De rust van enkele minuten eerder is verdwenen. Snel begin ik me te wassen en spoel me nog even af onder de douche.
Volgens mij is er maar een plek waar hij heen kan zijn gegaan.
Dit is de laatste aflevering van Reset die we hier delen. Geen zorgen, Esther Suzanna en ik schrijven heel vlijtig door. Wij hebben allebei het gevoel dat we samen een boek aan het schrijven zijn. En om nou het hele boek hier met jullie te delen, gaat ons toch wat ver. We hebben liever dat jullie het straks kopen. 😉
Dank jullie voor het enthousiast meelezen!
0 reacties