“Plotseling beseffen we waarom het hier zo fijn is: het gebrek aan mannen”.

In de kroeg met vriendinnen; een fles Rosé wordt soldaat gemaakt en op tafel liggen zeven pakjes Marlboro Light. Onder het genot van een bittergarnituurtje praten we over de mannen in ons leven (of het gebrek daar aan). Terwijl wij ons uren in dit onderwerp verdiepen, wordt er feitelijk geen aardig woord over mannen gezegd. Met iedere slok rosé die we drinken lachen we harder en harder om zijn sneue versierpogingen, zijn interpretatie van voorspel en zijn totale gebrek aan huishoudelijke vaardigheden.

Judas

“Waar ben je?” hoor ik hem roepen terwijl ik mij achter de oude eik verschuil. Ik draai me om en zie nog de plek waar wij onze namen ooit in de bast hebben gekerfd. Er is een moment geweest waarop ik oprecht heb gemeend wat ik toen heb gezegd: “ik heb je lief, mijn liefste. Ik heb je voor altijd lief”. “Kom nou tevoorschijn alsjeblieft, het wordt donker!”. Zijn stem klinkt bezorgd. Hoe hard hij ook roept, hij zal me nooit meer vinden. Ik ben verdwaald en wil de moeite niet meer nemen om ooit mijn weg nog terug te vinden. Ik verlaat het pijnlijke moment en loop naar hem toe. Uit gewoonte leg ik mijn armen om heen en kus hem. Een kus met open ogen; een kus uit bedrog; de kus van een Judas.

Vreemdgaan is het antwoord…

Wat is dat toch met vrouwen en onbereikbare mannen? Waarom staren wij ons blind op die ene persoon die we nooit zullen hebben of op die ene persoon waarvan we weten dat hij niet goed genoeg voor ons zal zijn?
Op een dag staat hij voor ons, totaal onverwacht.