Watervallen

Ietwat voorzichtig open ik de krakende deur en loop ik stapvoets naar binnen. Een minuscuul trapje van twee treden leidt mij naar beneden. Zorgvuldig zet ik mijn voeten neer tussen kleine plasjes smerig ogende substantie. Met een oogopslag neem ik de ruimte door. Een zure walm van versgetapte urine komt me tegemoet. Opgelucht haal ik adem en vlug wrijf ik met mijn hand langs mijn broek.

Oranje

Godskolere-sodeju. Ik hád er toch verdorie gewoon bij moeten zijn. Letterlijk lag ik zaterdagochtend te slapen. En dat terwijl zich op dat moment wellicht een nieuw fenomeen zou aan doen. Of nou, geen fenomeen – maar tóch, het knaagt. In Warnsveld. Op het groene, natte gras. In een groenwit shirt, met échte voetbalschoenen. Mijn neefje Wesley maakte zijn debuut. Niet in het minste team. De F9 mocht er volgens de wél aanwezigen zeker zijn.

Verstrooid

‘Kwaad zaad wordt vroeg geoogst’, bedenk ik me. Even daarvoor ben ik met ferme stappen de supermarkt binnengestapt. De schappen liggen er vol mee, advertenties schreeuwen moord en brand. ‘De ellende heeft de landsgrenzen zichtbaar weer bereikt’, is mijn conclusie. Ik stop en peins even. Het is de mensheid blijkbaar aangeboren om dergelijke narigheid aan te grijpen. Het liefst met beide handen tegelijk. Ieder jaar dezelfde misère. Pepernoten, of eigenlijk kruidnoten, ze zijn er weer. ‘Sta me bij’.