Carte postale staat er gedrukt op de achterkant van twee oude foto’s die ik van mijn vader heb gevonden. Op de één poseert hij met drie andere mannen en een jongen – een kind nog bijna – in een suikerbietenveld. Een van de mannen, gekleed in wit overhemd, opgerolde mouwen en een stropdas, is vast de baas waar vader zeven dagen in de week voor werkt. Op de achtergrond staat de glazen kas waarin hij op de andere foto met dezelfde mensen is afgebeeld, nu tussen jonge tomatenplanten. De foto’s zijn van vlak voor of aan het begin van de tweede wereld oorlog genomen. Vader, sigaret tussen de vingers en al helemaal kaal, draagt een alpinopet scheefgetrokken op zijn hoofd. Onder die pet heb ik zijn gezicht langzaam oud zien worden. Nu nog jong moeten bretels ervoor zorgen dat zijn werkbroek niet langs het magere lichaam naar beneden glijdt.

Op de vakgroep ontwikkelingspsychologie heerste een geest van wat ik het best als het arbeiderisme kan omschrijven. Studenten vereenzelvigden zich met de werkende klasse en bevolkten de collegebanken gekleed in de geruite flanellen overhemden en grove manchester broeken waarin ik mijn vader naar de fabriek had zien vertrekken. Hij werkte in die tijd op een grofsmederij en stookte de ovens waarmee ijzer werd gesmolten bij een hitte van 1200 graden. Iedere keer als ik een student in zo’n blouse zag, rook ik het zweet van mijn vader. Niet een zeepmiddel bleek in staat om de penetrante geur van zijn zweet weg te wassen, een geur die in blauwgrijze dampwolken omhoog kringelde als mijn moeder zijn blouse stond te strijken.

Het moet voor mijn ouders, mijn ooms en tantes een vreemde gewaarwording geweest zijn dat, precies op het moment dat zij het zich financieel konden veroorloven om zich netjes te kleden en zich realiseerden, dat wilde je erbij horen je jezelf in pak met overhemd en stropdas moest presenteren, de high society rond ging lopen in oude T-shirts en spijkerbroeken met ingezette stukken.

Het was niet alleen populair om in arbeiderskleren rond te lopen. Studenten, vooral de mannelijke, lieten ongegeneerd winden en boerden midden in gezelschap. Het waren normale lichamelijke processen en het was burgerlijk om je daar voor te schamen. Tijdens een eerdere opleiding voor verpleegkundige beweerde een docent sociologie eens, dat je thuis een plek moest zijn waar je zonder meer een wind kon laten. Ik had dat al heel revolutionair gevonden en herinnerde me met schaamte de afkeer die mijn vader bij me opriep als hij een wind liet. ‘Trek eens aan mijn vinger,’zei hij dan tegen een van mijn kleine broertjes en liet vervolgens gewoon een keiharde scheet. Mijn broertjes vielen altijd om van het lachen, maar ik hoopte op zo’n moment, dat hij niet mijn echte vader was.

Meest prominente windelater onder mijn medestudenten was Kor, de zoon van een dominee. Hij maakte deel uit van mijn introductiegroepje. Kor gaf zijn winden overal de ruimte en sprak, zonder ook maar met één oog te knipperen, gewoon door over sociologische vraagstukken als de conflicttheorie van Galtung waar we ons toen hevig voor interesseerden. De lucht was vaak niet te harden, vooral als er Chili con Carne op het menu had gestaan, een gerecht dat je bijna zonder uitzondering kreeg voorgeschoteld als er in een grotere groep samen werd gegeten. We deelden veel met elkaar en ik denk met spijt terug aan mijn lievelingsplaat: Aretha Now, waarvan Kor vond, dat hij die wel even mocht lenen. Ik heb de LP met soulmuziek van Aretha Franklin nooit meer teruggezien. Kortgeleden heb ik de The Very Best van haar op een cd’tje gekocht, maar haar stemgeluid klinkt minder mooi als wat ik mij herinner van die oude LP.

Als de dochter van een arbeider kregen mijn woorden in deze omgeving extra gewicht. Voor het eerst in mijn leven werd, wat ik wilde vertellen, belangrijk gevonden. Werd er naar mij geluisterd en later zelfs over mij geschreven: in de volkskrant door Ben Haveman, in het universiteitsblad door Wouter Noorderwier en in het boek  Na Dennendal… dat Hans Spijker en Goof van de Wijngaart begin jaren tachtig schreven. Een gewicht dat ik moest leren dragen, ik was daar niet toe uitgerust. In mijn opvoeding leerde men mij om te dienen, om te zwijgen. Ik werd door de nonnen op school in het kolenhok gestopt als ik hardop zei dat de kinderen van rijke ouders werden voorgetrokken.

Wetenschappelijk was men vooral geïnteresseerd in maatschappelijk bepaalde machtsverhoudingen, waarvan men dacht dat die een ongunstige invloed hadden op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Achterstandsituaties van bijvoorbeeld kinderen uit arbeidersgezinnen zouden de oorzaak zijn van slechtere schoolprestaties en een lage doorstroom naar de universiteit. Net zoals nu bij de allochtone bevolking probeerde men een deel van het probleem op te lossen door arbeiderskinderen al heel jong aan intensieve taalprogramma’s deel te laten nemen. Om op die manier hun vocabulaire en denken te vergroten met woorden en begrippen die meer aansloten bij de taal waarin het onderwijs werd gegeven namelijk die van de middenklasse.

In een vlammend essay: een geluid van de andere kant, nam ik stelling tegen die opgedrongen taalprogramma’s en veroorzaakte heel wat commotie met mijn uitspraak dat het niet ethisch was om een klein kind een andere taal te leren spreken dan thuis gesproken werd. Dat het verwerpelijk was om de lieve woordjes waarin een moeder haar kind koesterde tijdens het voeden en waarin ze het de eerste gedragregels bijbracht als niet goed genoeg te bestempelen.

Ik stelde de vraag of de vernieuwers van onderwijs wel begrepen wat er gebeurde met een kind als dat een andere woordenschat ging gebruiken dan gewoon was in een bepaald milieu? Het kind plaatste zich op dat moment buiten de gemeenschap waar het thuis hoorde. In de ogen van ouders, ooms en tantes ging zo’n kind naast zijn schoenen lopen. Het werd hoogmoedig en wilde niets meer met hen te maken hebben. In hun angst om het kind te verliezen zouden ze het belachelijk maken en dwingen om weer hun moers taal te spreken.

‘Jullie moeten gewoon blijven,’ hoor ik mijn moeder nog zeggen.

Met foto’s : Belichtingstijd

 

 

 

 


Sagita

Het persoonlijke is politiek!

12 reacties

Mien · 29 november 2013 op 18:15

Jammer dat je geen nieuwe columns meer schrijft Sagita.
Ik vind echt dat je daarmee ColumnX en jezelf tekort doet.

Mien · 29 november 2013 op 22:08

Kijk dat is nu eens een mooi schoolvoorbeeld van te vroeg oordelen. Oprechte excuses dus. Ben niet verder gekomen dan Belichtingstijd. Een mooi verhaal, met mooie plaatjes Sagita.

    Sagita · 2 december 2013 op 23:12

    Mien excuses geaccepteerd en voortaan eerst goed lezen voor je je reactie weer bij elkaar hebt geknipt!
    groet Sa!

      Mien · 3 december 2013 op 10:14

      Nog even een tip Sagita:
      Knip de volgende keer in de titel even de weblognaam er af. Die leidt af. Het verhaal heeft dat niet nodig. Het schept alleen maar verwarring. Ik weet ook niet goed waarom je het doet. Misschien gebruik je het voor je eigen ordening op CX of als reclame voor je weblog? Voor de lezer heeft het mijn inziens geen toegevoegde waarde. Die vindt jouw weblog ook wel via de fotolink. 😉

        Sagita · 3 december 2013 op 11:18

        Belichtingstijd hier is een werktitel en verwijst naar een groep van verhalen die voornamelijk als onderwerp de jaren zeventig vorige eeuw hebben gezien vanuit mijn perspectief.
        Heel misschien kan ik ze ooit herschrijven tot b.v. een boek waarvoor ik een andere titel in mijn gedachten heb. Dus vooral ordening. Mijn weblog heet misschien niet helemaal toevallig BELICHTINGSTIJD maar dat verwijst meer naar mijn belangstelling om een bepaald onderwerp onder de loep te nemen.
        Mijn schrijfsels verschijnen bijna altijd eerder op mijn blog en graag geïllustreerd. Ziet er vaak leuk uit vind ik zelf en daarom plaats ik een link voor de mensen die het leuk vinden om de bijbehorende foto’s te zien verder niet.
        Maar ik begrijp dat het hier misschien verwarrend is. Als ik weer een verhaal heb dat tot deze categorie behoort zal ik het woord Belichtingstijd weglaten. Dank voor je advies.
        groet Sa!

Libelle · 30 november 2013 op 07:27

Leerzame inspirerende column. Voor mij althans. De opgedrongen taalprogramma’s kwamen niet alleen vanuit de school.
Mijn ouders hebben mij ABN gekeerd en toen ik vanuit een geïsoleerde woonomgeving op de lagere school in een Brabants dorpje werd geplaatst, droegen de kinderen klompjes en overalletjes. Ze spraken een taal die ik niet verstond.
Ik werd gepest en uitgescholden voor ‘deftige bok’. Ik vroeg mijn moeder om klompjes en leerde snel nog platter te praten dan plat. Alles deed ik om geaccepteerd te worden door mijn klasgenoten. Plassen werd piesen en drukken schijten. Pas nadat ik de borstel die de meester naar mijn kop gooide keihard terug smeet ging het beter.
‘Heb ik je zo praten geleerd, lelijke aap’, zei mijn moeder.
Pas na feftig duzend botterhamme mee pindakèès, ging het een bietje beter thuis.
Groeten van Libelle

Meralixe · 30 november 2013 op 08:55

Nog wew dak kik euk n betjsen A.B.N. gelerd én op ’t scholle. Oe zuk meuj iere anders kunn verstounbour makn?

Nog een geluk dat de school mij ook een beetje A.B.N. heeft bijgebracht. Hoe zou ik me hier anders kunnen verstaanbaar maken? 🙂

Ik herinner me hier wel nog een omgekeerde wereld. De kinderen kwamen thuis met het A.B.N. van de school en de moeders die het niet zo goed onder de knie hadden dachten dat ook mee doen aan dat A.B.N. noodzakelijk en deftig was voor de opvoeding van hun kinderen. Die lieten dan een soort gepolijst verwrongen taaltje horen dat totaal niet paste bij hun eigen persoonlijkheid. :laugh:

Yfs · 30 november 2013 op 09:53

De wind mijn kind, heeft zeven rare kuren.
Hij raast, hij blaast
Hij giert, hij tiert,
Hij huilt en fluit,
en met een donderend geluid, komt hij een heel klein gaatje uit.

Ik herinner me dat mijn Oma dat altijd zei over een wind.

Mooie column Saginta, hoewel het gaat over een periode van iets vóór mijn tijd, meen ik me er toch een heleboel van te herinneren en te herkennen.

Ferrara · 30 november 2013 op 11:20

Terug in de tijd, fijn om te lezen, veel herkenning.
Als ik op bezoek ben in mijn geboortestreek schakel ik moeiteloos over naar het dialect, ben min of meer tweetalig opgevoed. Vroeger, in de verpleging, was het maar wat handig als je het taaltje van de streek sprak en verstond.

arta · 1 december 2013 op 11:04

Over taal zijn mijn ouders het nooit eens geworden. Mijn vader praatte heel erg plat en mijn moeder antwoordde in keurig ABN. Best bizar, zo achteraf. Mijn zussen en ik praatten ABN (met zachte g), met een kleine uitschieter in de puberteit.

Ik vind ook dat elk vogeltje moet zingen, zoals het gebekt is, zolang het in ABN communiceren maar mogelijk is. Anders wordt de wereld zo klein.

Nachtzuster · 2 december 2013 op 00:54

Een goed geschreven column met heel veel informatie, Sagita. Diverse onderwerpen komen aan bod waarvan ik dan denk: Als je er per keer twee wat uitgebreider uitwerkt, dan heb je zo weer drie columns die je kunt insturen. Voor mij leest het daarom een beetje als een onsamenhangend geheel. Mooie laatste zin overigens.

Sagita · 2 december 2013 op 23:29

Allemaal hartelijk bedankt voor het lezen en de interessante associaties. Het moet me nog wel van het hart dat het bij de taalprogramma’s niet ging over het ABN spreken. Het waren vooral stimuleringsprogramma’s :
http://nl.wikipedia.org/wiki/Voor-_en_vroegschoolse_educatie#Periode_v.C3.B3.C3.B3r_2000:_Onderwijsachterstandenbeleid
groet Sa!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder