Maandag is mijn vaste boomklopdag. Ik luister naar het hout diep van binnen. Meestal snap ik het hout. Rond de herfst en winter klinkt het hol, hard en somber. Toch willen ze hun verhaal graag kwijt. De meest vreemde verhalen krijg ik in de herfst en winter te horen. De bomen vertellen mij over zwarte mannetjes die door het bos rennen en vreemde capriolen uithalen. Handstanden, radslagen, net als op de kermis. Erg middeleeuws allemaal.

Ook klagen de bomen regelmatig over gemeenteambtenaren die rondstruinen in het bos. Takkenrukkers zijn het. Daar hebben ze het niet op. Met wat mazzel heeft zo’n takkenrukker een scherpe boomzaag bij zich. Maar meestal niet. Zeikers zijn het die takkenrukker, want ze pissen vaak tegen de schors. Daar balen die bomen enorm van. Ze hebben stuk voor stuk een hekel aan natte broeken.

In donkere jaargetijden vervelen bomen zich dood. Niemand die hen eens trakteert op een flinke vrijpartij. Vooral de noesten, de ogen van de boom, zij missen de frivole vrijages aan de voet van de stam. Ach, was het maar weer voorjaar. Veel fijner voor het bos.

Met de dennen gaat het goed vandaag. Ik klop nog even op wat verlaten berken. Krom van ouderdom vallen de zilvergrijzen bijna om. Ik laat alle eiken links liggen. Ik heb totaal geen geduld meer om daar nog eens op los te beuken. Gelukkig zijn de eiken de absolute koningen der lankmoedigheid in het grote bomenbos.

Categorieën: Gein & Ongein

Harrie

Tijdreiziger

1 reactie

arta · 5 december 2010 op 12:00

Grappig!
😀

Geef een reactie

Avatar plaatshouder