Een paar keer per jaar, ging de rijzige oude man rond in de afgelegen buurtschap. Hij liep rechtop, statig, droeg een donkere hoge hoed, lange zwarte jas en had een stok met een forse knop in de hand. Daarmee klopte hij op de deuren van de eenzame huisjes in het uitgestrekte loofbos, zei een naam en een datum en zette zijn tocht voort. Op de genoemde dag, verzamelde het volk zich rond het graf van de aan de gemeenschap ontvallen naam. Hij was de gevreesde Aanzegger van sterven en begraven, een nabuurplicht die de man al sinds mensenheugenis had.

Zo ging het altijd: een droge krachtige klop, een nieuwsgierig gezicht dat om de deur keek en onmiddellijk betrok. ‘Elisabet Aronsen, 6 november.’ En hij was alweer weg. Om de geliefde Elisabet werd gerouwd, ze werd beweend en drie dagen na de aanzegging ter aarde besteld.

Een dagtaak had hij eraan. Zelf woonde de Aanzegger het diepst in het bos. Tegen de grens aan. ’s Morgens om 6 minuten over 6 vertrok hij met zijn onheilstijdingen, langs de schamele onderkomens, tot aan een boerderij aan de andere kant van het gebied waarop zijn taak rustte. Van daar keerde hij terug, om na nog eens 6 uur lopen weer in zijn huisje te zijn.

Zover het volksgeheugen reikte, was die boerderij een huis van plezier geweest, maar de begroeiing die eens de bosrand achter het oude boerenhuis had gemarkeerd, was behoedzaam maar onstuitbaar dichterbij geslopen en overwoekerde inmiddels het hele perceel.

Het zou er spoken. Alleen van horen zeggen, zeiden ze, getuigde de lokale bevolking van angstaanjagende verschijnselen in het nu lege, zwarte karkas van net zo dikke als lichte zandsteen: spontaan knipperende lampen, onverklaarbare geluiden van een piepend bed in een lege kamer of een vage schim die merkbaar maar onvoelbaar langs schoot. Hoewel de uitbater, op verzoek van de bijgelovige gastvrouwen, reinigende rituelen had toegestaan, bleven onzichtbare handen aan hun korte rokjes trekken en draaiden gesloten deuren langzaam en krakend open zonder dat er iemand achter stond.

De vreemde voorvallen waren begonnen na een, dacht men, vergissing van de Aanzegger. Iets na de middag, klopte hij op de deur van de boerderij vol vrijzinnige vrouwelijke have en sprak zoals hij altijd deed, met sonore stem: ‘Johan Baptist, 22 maart.’ De boerderijbaas hoorde het aan, ging schouderophalend naar binnen en mompelde: ‘Jammer, weer een klant minder.’

‘Wie bedoel je’, vroeg een bevallige donkere in de nagenoeg naakte wachtrij voor klandizie.

‘Johan Baptist.’

‘Wat? Johan? Hoe kan dat nou? Hij zit met Nikkie in bad!’

‘Nikkie zit op het toilet’, zei een blonde rondborstige Duitse. ‘Daar is ze.’ Nikkie liep met een handdoek om haar knokige lichaam geslagen door de keuzekamer.

‘Waar is Johan?’

‘Nog boven, aankleden.’ Nikkie stommelde de trap op, naar een door blauwe en gele lampjes flauw verlichte kamer. Johan lag bloot, op zijn dikke buik in bad. Het water was nog warm, maar zijn lichaam al koud.

Het stoffelijke omhulsel van Johan Baptist verliet het huis van gespeeld genot gestrekt en, discreet, aan de achterzijde. Maar hij vertrok maar half. De vrouwen bleven Johans aanwezigheid ervaren.

‘Johan weet nog niet dat hij dood is’, zei Nikkie, treurend om de gedachtenis aan haar vaste klant.

‘Hij gaat pas als jij ook weg bent’, meende de praktische pronte Duitse. ‘Jij houdt hem hier gevangen in je emotie.’

‘We moeten hem verjagen’, fluisterde de angstige Haïtiaanse, schichtig om zich heen kijkend, bang dat Johan haar zou horen. Ze besprenkelde alle ruimtes met een vloeistof van jasmijnbloesem, gemalen amandelen, reukwater, wijwater aangelengd met priesterpis en rum en hing uitheemse lelies boven de buitendeuren. Volgens de voodoo traditie uit haar land, zou dit afdoende moeten zijn om zelfs een lankmoedige geest tot vertrek te bewegen. Maar Johan bleef.

Het voorjaar bracht vers groen aan de bomen en de boeren zaaiden hun akkers vol koren. Ook in de boerderij met de rode lamp, spatte het van lust en leven. Pas begin juni verscheen de Aanzegger weer. Sinds Johan Baptist was niemand in de buurtschap overleden.

‘Van Helshoorn, 6 juni.’

Er ontstond verwarring. Niemand kende iemand met die naam. Zou de oude Aanzegger er, net als met Johan Baptist, weer naast zitten? Het was een toevalstreffer geweest, dat Johan die dag was verdronken, meende de goegemeente. Misschien was hij dement aan het worden. Of krankzinnig. De vrouwen klaagden en vonden dat het tijd was voor een nieuwe Aanzegger. Maar het meest schokkend was de blik op de kalender: 6 juni was vandaag!

Op dezelfde dag, net na de noen, vatte de voordeur van de bordeelboerderij vlam en het pand brandde helemaal af. Nadat het zeldzaam felle en verzengende vuur met veel moeite was geblust, werden vier verkoolde lijken gevonden. Ze lagen in een gat in de verbrande grond. In een drooggekookt bad.

Aan het eind van de dag gingen de mannen op weg, naar waar het huisje van de Aanzegger moest zijn. Om verhaal te halen. Ze vonden alleen een zwartgeblakerde uitholling in de bosbodem. Verder niets. En niemand. Geen getuigen, geen verhaal. Behalve in de geest van horen zeggen. Of lezen…

Categorieën: VEC

Robert

Robert Beernink auteur van verhalen, #binnendoordenkers en lichtgedichten. Zijn motto: elk verhaal is waar, elke waarheid slechts geloof.

15 reacties

Esther Suzanna · 1 september 2016 op 00:30

1001 nacht. Een waar sprookje. ☺Geweldig spannend spookverhaal. ☺

NicoleS · 1 september 2016 op 07:00

Heel erg mooi StreekSteek. Een mooie VEC.

Yfs · 1 september 2016 op 08:09

Waanzinnig goed geschreven, iets wat de titel me al deed vermoeden! De vele kleine details zoals het feit dat hij ’s morgens om precies 6 minuten over 6 vertrok voegen zoveel toe!!
Ook ik kreeg het gevoel van een sprookje maar dan voor volwassenen. Wat mij betreft mogen al jouw columns voorrtaan deze lengte hebben StreekSteek 😉
Gefeliciteerd met deze steengoede VEC!

Mien · 1 september 2016 op 08:36

Een rare voornaam Van. Maar dat terzijde. De column: Spooky en Sew! Mooie VEC.

Nummer 22 · 1 september 2016 op 09:05

Schitterend. Alleen…6 november…is mijn geboortedag…? zo’n aanzegger stond met de zwarte hoed op de onderarm in de vorige eeuw op een vroege ochtend als de kraai van de dood voor de deur van mijn ouders…mijn oma was vertrokken. In het dorp W.in de Biesbosch liep hij ook nog voor de auto met de kist . Er hingen witte gordijnen voor de ramen…

Compliment! StreekSteek! ??

Bhakje · 1 september 2016 op 09:23

Ik heb genoten van het lezen, een briljantje in letters. Erg mooi!

van Gellekom · 1 september 2016 op 11:54

Je gaat nu toch anders naar mannen met donkere hoge hoeden en lange jassen aankijken.

Pierken · 1 september 2016 op 14:31

Goeie geloofwaardige sfeer in dit puntjegaaf verhaal, Streeksteek. Hoedje af!

Lianne · 1 september 2016 op 15:49

Mooi hoor! Intrigerend verhaal.
Ik blijf toch denken aan die boerderij met rode lampjes die we vroeger passeerden als we naar mijn grootouders gingen. Die lag ook buiten het dorp, tegen een bosrand. Er schijnt ook ooit brand geweest te zijn.
Maar misschien geldt dat wel voor alle boerderijen met rode lampjes. 😉

Meralixe · 1 september 2016 op 16:23

Heerlijke VEC.. 🙂

g.van stipdonk · 1 september 2016 op 21:14

Sterk stuk Streek Steek. Met plezier gelezen.

Bruun · 2 september 2016 op 10:34

Wauw, wat een mooie VEC StreekSteek! Deze stijl hoop ik vaker van je te lezen.

WritersBlocq · 2 september 2016 op 12:55

Wat een fijne VEC is dit zeg. Leest als een trein en smaakt naar meer.
Klein dingetje: ik struikel een beetje over de komma’s, die hier en daar iets teveel zijn geplaatst. Dat haalt de vaart er net een beetje uit.
Getallen onder de tien zijn dacht ik altijd voluit geschreven, dus ‘zes’ en niet ‘6’, dat leest ook prettiger.

    StreekSteek · 2 september 2016 op 13:30

    Dank voor je reactie. Ik weet het, maar alles is bewust zo neergezet. Om het slot te laten inwerken…

Antonia · 3 september 2016 op 10:59

Fascinerend verhaal, met subtiele humor. Goed geschreven 🙂 Groeten, A.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder