In een druipsteengrot in het westen van Frankrijk verbleven drie mannetjes. Ik zeg ‘mannetjes’, want van echte volgroeide kerels was nauwelijks te spreken, aangezien bij nadere bestudering geen van drieën de hoogte van een gemiddeld tuinhek zelfs maar benaderde. Een objectieve buitenstaander zou zelfs spreken van ‘kabouters’, hoewel ik dat woord liever niet gebruik. Bij kabouters denkt u algauw aan puntmutsen en witte baarden. Wat hier niet het geval was. Dit verhaal betreft simpelweg drie mannetjes, die als gevolg van een speling der natuur wat kleiner van formaat waren dan de meeste mensen zoals u en ik die kennen.

Ik zal ze aan u voorstellen. Er was Krepo, die als gevolg van een ongeluk kreupel liep. Krepo had, ondanks het feit dat hij nooit een marathon zou kunnen afleggen, altijd het hoogste woord en liet zich door niemand iets vertellen. Dan had je Brudo, breedgeschouderd en voor een kabouter toch wel uit de kluiten gewassen, maar door een onopgemerkt zuurstoftekort bij zijn geboorte wat trager van begrip dan de meesten. En tot slot was er Fiko, de filosofische van het stel, die van de drie dan ook de meeste wijsheid in pacht had maar door zijn voorzichtige karakter en enkele vervelende ervaringen in het verleden, wat angstig was uitgevallen.

Gedrieën besloten ze op een willekeurige dag van een willekeurig jaar hun druipsteengrot achter zich te laten en de wereld in te trekken. Niet dat ze het niet naar hun zin hadden in de grot, integendeel zelfs, maar u moet begrijpen dat ze op een gegeven moment nieuwsgierig werden naar wat er zich daarbuiten allemaal afspeelde. Dat besluit was overigens niet van de ene op de andere dag genomen. U snapt wel, allen hadden ze hun redenen om in de grot te blijven, tot aan hun oude levensdag. Misschien zelfs tot aan het moment dat ze wél getooid waren met grote witte baard en puntmuts. Wat zeg ik, misschien wel tot aan het moment dat de omschrijving die u te binnen schiet bij een kabouter ook daadwerkelijk passend zou zijn. Krepo was niet alleen klein maar ook kreupel, en had zich hardop afgevraagd of hij met deze twee beperkingen zijn plek wel zou weten te vinden in de wereld buiten de grot. Brudo, ondanks zijn lengte in staat om zich fysiek moeiteloos te weren tegen grote-mensen gevaren, vreesde voor de snelheid en complexiteit van alles wat zich buiten de grot afspeelde. En Fiko, die de meest intelligente argumenten wist te bedenken om voor altijd in de grot te blijven… Fiko was gewoon bang. Bang voor alles, alles wat daarbuiten anders was dan binnen in de veilige grot.

Toch besloten ze wel te gaan. Waarom? Omdat hoewel ze alledrie om uiteenlopende redenen vreesden voor wat het vertrekken uit de grot met zich mee zou brengen, de nieuwsgierigheid om te ontdekken en de moed om hun angsten te overwinnen, sterker was dan de vrees voor wat er kon gebeuren. Fiko, die zich van zijn meest filosofische kant liet zien omschreef zijn besluit als volgt: “Hierbinnen zijn we veilig, maar we zijn niet vrij. De wanden van deze grot beschermen ons tegen alles wat ons van buiten kan deren. Maar ons grootste gevaar schuilt in onszelf. We wanen ons hierbinnen veilig, maar feitelijk zijn we gevangen. Niet gevangen in een huis of cel, maar gevangen in onszelf. De enige manier waarop we ooit vrij kunnen zullen zijn, is door de stap naar buiten te zetten en de wereld in te trekken.” Krepo, die niet snel stil te krijgen was, hoorde Fiko aan en knikte zonder iets te zeggen. Voor het eerst in zijn leven besefte hij dat er iets gezegd was waar hij niet tegenop kon. Brudo, voor wie Fiko’s relaas erg snel ging, begreep echter de strekking van het verhaal en wist dat Fiko gelijk had. Ook hij verzamelde zijn moed en stemde schoorvoetend in met het besuit.

Hoe het ze verder vergaan is… Ik zou het u niet kunnen vertellen. Maar om eerlijk te zijn kan ik me niets anders voorstellen dan dat ze het gered hebben en een gelukkig leven leiden, ergens in West-Europa. Als u Krepo, Brudo of Friko nu eens onverhoopt mocht tegenkomen, onderdrukt u dan de neiging om hem aan te staren of op melige toon tegen uw metgezel te fluisteren hoe klein hij wel niet is. Probeert u eens te zien hoe groot dit mannetje voor u nu wérkelijk is. En weest u alstublieft voorzichtig dat u bij het omhoogkijken geen last krijgt van uw nek.

Categorieën: Algemeen

4 reacties

Mosje · 29 mei 2006 op 20:13

Beste Errez, is dit paragraaf 1, van hoofdstuk 1, van deel 1, van “In de ban van het ding”?
Ik durf te wedden dat die drie mannetjes grote voeten hebben.
😀

Dees · 30 mei 2006 op 20:05

Hoe het ook zij, prettig leesbaar is het zeker. Hoop ze nog eens tegen te komen 😉

Mug · 31 mei 2006 op 14:09

Hey wat een apart stuk! Beetje een sprookje met een filosofische boodschap, erg leuk eens wat anders te lezen hier!

Ma3anne · 31 mei 2006 op 20:54

Fijne schrijfstijl, grappig verhaal en zelfs nog een moraal. Mijn liefje wat wil je nog meer?

Mijn moeder vertelde mijn kinderen vroeger als ze oppaste altijd een zelfverzonnen vervolgverhaaltje voor het slapen gaan over Kris, Kras en Kruimeltje. Dat waren drie poesjes. Kris, een grote zwarte, Kras een witte en Kruimeltje was het kleinst en had nooit een vachtje gekregen door een speling van de natuur. Ze was roze en werd altijd uitgelachen door iedereen.
Ik heb die verhaaltjes nooit gehoord, want dan was ik er niet, maar mijn kinderen vertelden ze in geuren en kleuren aan mij.

En aan deze verhaaltjes doet dit me denken. Goed verteld. Ik heb Krepo, Brudo en Fiko in mijn hart gesloten en zal ze zeker met respect behandelen als ik ze tegenkom. 😉

Geef een reactie

Avatar plaatshouder