Het is meer nacht dan ochtend als ik na een zeer kort hazenslaapje besluit om op pad te gaan. Ik lig in een schuttersput vol met modder en water want het regent hard. Het is al dagen geleden dat ik iets warms heb gegeten; gelukkig heb ik nog wel water in mijn veldfles. Het is aardedonker en ik probeer mij te oriënteren. Ik weet niet meer hoe lang geleden het is dat ik gescheiden raakte van mijn eenheid en het lawaai van de bombardementen heeft mij flink murw gemaakt.

Van de granaatsplinter in mijn kuit heb ik relatief weinig last. Het is de intense koude die verdovend werkt en ik bekijk het van de positieve kant; zo werkt die vreselijke kou toch in mijn voordeel. Ik heb geen kompas of een map maar dat geeft niet. Zou ik een map hebben gehad zou ik er nu toch niets aan gehad hebben omdat ik geen lamp heb. Dat zie ik dan ook maar als een pluspunt want anders loop je je alleen maar te irriteren aan het feit dat je wel een map hebt maar dat je er niet op kunt kijken.

Ik strompel de kant op waarvan ik vermoed dat daar het bos ligt; daar zal ik wat meer op adem kunnen komen. Misschien kom ik er zelfs toe om een klein vuur te maken; dat zou al een hoop schelen. De regen slaat hard in mijn gezicht want ik heb een keiharde (en koude) tegenwind. Wel begint het langzaam aan lichter te worden en aan de lijken te zien schijn ik toch wel de goede kant op te gaan.

Het zijn meer afgerukte ledematen en uitgespuugde ingewanden dan overleden kameraden die ik op mijn pad tegen kom. Eén soldaat zie ik liggen waaraan geen enkele wond is te ontdekken. Wel heeft hij een vredige glimlach, maar hij is toch echt dood. In een van zijn zakken vind ik een bevroren stuk brood en dat stemt me optimistisch; nu heb ik dadelijk wat te eten!

Tijdens de tocht weet ik nog wat munitie, verband en een verrekijker te bemachtigen.

De regen is nu erg hevig en met moeite kan ik door de verrekijker de bosrand zien. Dat doet mij goed maar wat minder opbeurend is, is dat ik ook een patrouille van de vijand op mij af zie komen. Ze zijn dichter bij dan mij lief is en het moment dat ik dat besef raast er al een kogel langs mijn linkeroor. Ik laat mij meteen vallen in de met bloed en stront doordrenkte modder.

Daar voel ik mij het meest miserabel. Ik lig helemaal alleen in de blubber in een vreemd land en ik heb honger en pijn en ik sta op het punt te sterven. Mortiergranaten beginnen nu angstvallig dicht bij me in de buurt neer te komen en ik kruip zo goed en zo kwaad als het kan naar de linker flank omdat ik op een of andere manier het gevoel heb daar een mogelijkheid tot ontsnapping te vinden.

De regen werkt ook in het nadeel van mijn tegenstanders en het lukt mij om genoeg naar links uit te wijken om voor hen ‘onzichtbaar’ te worden. Wel haal ik mijn linkerhand open aan een gemeen stuk prikkeldraad dus daar moet wel zo snel mogelijk een verband omheen.

Ik vloek een hardgrondig verdomme maar uiteindelijk weet ik de bosrand te bereiken en ik begin meteen mijn wond te verbinden. Zo voelt het al wat beter maar wat heb ik het allejezus koud en ik ben doorweekt tot op het bot. Maar ik kan niet blijven dralen; ik moet verder het bos in zien te komen. Ik strompel verder het bos in; het lijkt wel een eeuwigheid te duren.

Abrupt kom ik op een open plek en ik zie dat ik verloren ben. Een groep vijandelijke soldaten loop ik recht in de armen. Dit zijn mannen die geen gevangenen nemen en de voorste richt zijn geweer op mij.

Categorieën: Liefde

8 reacties

Mien · 25 november 2013 op 12:35

Buiten de liefde voor het schrijven is die ver zoek. Maar houdt moed! Oorlog zit in iedereen, zelfs in schrijvers. Goed geschreven.

Meralixe · 25 november 2013 op 13:37

Inderdaad, ook voor mij is de keuze van de noemer waaronder je de column geplaatst hebt onduidelijk. Dit heeft meer te maken met de toestanden van de oorlog 14-18 hier in Vlaanderen, meer bepaalt de loopgravenoorlog rond Ieperen en de rivier, De Ijzer, waar er onder meer ook flink gewerkt is met gifgas.
Uw poging om een dergelijk oorlogstafereel in beeld te brengen is dan WEL bijzonder goed geslaagd. Ik mag toch wel veronderstellen dat het totaal NIET autobiografisch is he!

Libelle · 25 november 2013 op 19:38

Jouw al wat langer meemakend Blanchefort, vermoed ik, heel diep verstopt, een dubbele bodem.
Zoals een gevestigd abstract kunstenaar, die een figuratief stuk maakt om te bewijzen dat hij het beheerst maar niet verkiest, heb jij dit werk geproduceerd.
Maar o, wat heb je ervan genoten om dit te doen, zeker nadat je las hoe goed we het allemaal vonden..

    Blanchefort · 29 juni 2016 op 21:28

    Nee hoor. Geen dubbele bodem.
    Het is gewoon een stuk tekst.
    Niets meer dan dat.

Libelle · 25 november 2013 op 19:42

Aan ‘Jouw’ kun je zien dat het tijd wordt dat ik mijn ‘happy hour’
afsluit. Maar de inhoud houd ik staande.

Ferrara · 25 november 2013 op 19:47

Ik dacht ook aan Ieper en omstreken. Als je het museum hebt bezocht en de indrukwekkende bijeenkomst onder de poort hebt meegemaakt dan begrijp je wel iets van dit schrijven.
Maar bevroren brood terwijl de regen met bakken neerkomt wil bij mij niet landen. Een kleinigheid, maar toch.

Yfs · 25 november 2013 op 23:07

Alsof ik naar een filmfragment heb gekeken en de kou, pijn en ellende gevoeld heb. Kleine opmerking : een hazenslaapje is altijd kort! Mooi geschreven Blanchefort! :yes:

Nachtzuster · 27 november 2013 op 00:31

Ik heb het vier keer gelezen en kon er niet goed inkomen. Het is niet echt slecht, maar er zijn een paar dingen waar ik mij aan stoorde. Teveel witregels, teveel overdrijvingen, teveel herhalingen, teveel onlogische zaken (een vuurtje stoken bij een zware regenval met veel wind?). Ik lees toch liever jouw eigen belevingswereld. Wel dapper en goed dat je een fictief stuk schrijft!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder