Gefeliciteerd, Friesland heeft de meest vruchtbare grond voor wie naar de Winterspelen wil. Dit feestelijke feit blijkt uit een onderzoek naar de geboorteplaatsen van de Nederlandse equipe: maar liefst vijf van de veertig olympiërs zijn ontkiemd in Friese klei. Kort door de bocht: een op de honderddertigduizend Friezen schaatst, bobsleet of rodelt zich een slag in de rondte. Heerlijk dit soort lijstjes, zeker als je eigen heimat wordt uitgeroepen als snelste, sterkste of beste lân fan ierde. Ons hele denken, wat zeg ik, ons hele wezen is doorregen met lijstjes. Waar sta jij, waar sta ik? Lijstjes bieden ons houvast in een vluchtig en rommelig bestaan. Want eenmaal opgenomen is in een lijstje slingeren kale feiten niet als oud vuil in het rond, en zijn ze niet meer door de eerste de beste passant naar eigen believen te interpreteren. Opgeruimd staat netjes.

Zelf een lijstje maken is verreweg het leukst. Neem de klassieke schaatstabel bijvoorbeeld, bij voorkeur opgezet met liniaal en potlood. Een Amerikaanse sportjournalist schreef ooit dat het kijken naar de tien kilometer hardrijden op de schaats, even opwindend is als het zien groeien van gras. Niet voor de ‘rondetijdmeeschrijver’! Want als het oog op papier eenmaal de juiste snijlijnen heeft gevonden, dient de volgende rondetijd zich alweer aan. Zeker met de tegenwoordige klapschaatsen en haaienvinnenpakken, is het thuis hard werken geblazen. Daarom verdient het aanbeveling nog voor de Spelen met meeschrijven te beginnen, opdat de pen tijdens het ‘echie’ zonder noemenswaardige bokkensprongen over het papier danst. Oefenen! Nog leuker wordt het meeschrijven van rondetijden in een groot gezelschap. Nu kom ik uit een omvangrijk gezin met broers en zusters in uiteenlopende leeftijdcategorieën en met even zo uiteenlopende rapportcijfers. Daarnaast is bijziendheid een niet te onderschatten handicap in onze familie. Noteerde de ene nog een rondje 31,2, de ander krabbelde even overtuigd 32,1 in zijn tabel. Zo kon het op het einde van de rit gebeuren dat Hilbert van der Duim bij mijn meest gewiekste broer een wereldrecord had gereden, terwijl hij volgens mijn vader nog een rondje moest rijden. En laat die laatste nou gelijk hebben gekregen. Maar zeg nu eerlijk, zelf constateren wie goede benen heeft, is toch veel beter dan het luisteren naar een commentator die na een paar seconden stilte meent te moeten opmerken van welk materiaal het startpistool is gemaakt?

Voor wie graag met cijfers stoeit, zijn de Winterspelen een snoepwinkel. Onze oren gaan er bijkans van tuiten. Maar de meest aansprekende cijfers staan toch vermeld in de medaillespiegel, een tabel die inzichtelijk maakt welke natie de meeste medailles heeft gewonnen. Hier maken we kennis met een andere functionaliteit van de lijst, en wel met de lijst als spiegel. Een spiegel waarin ieder land kan zien hoe mooi het wel niet is. Vooral de voormalige Oostbloklanden waren ijdeltuiten en transformeerden hun bewoners tot wanstaltige sportmutanten. Zoals de Oost-Duitse schaatsdames. Afschrikwekkende ijsmachines met armen als staalwerkers, en in iedere mondhoek een kledder pruimtabak. Tegen zoveel bouwvakkergeweld waren onze frêle schaatsnimfen niet opgewassen. Opgevreten werden ze, met suiker en boter. In dat licht gezien is het des te opmerkelijker dat onze schaatskoningin Yvonne van Gennip nog voor de val de muur in Calgary drie maal goud wist te winnen.

Het is de duistere kant van lijstjes die ons zo sluw uitnodigt ons positie te bepalen ten opzichte van de anderen. En we accepteren die uitnodiging maar al te graag. Zo kijken wij met plezier naar onze zuiderburen die, sorbets daargelaten, geen enkele binding met ijs en sneeuw lijken te hebben. De laatste keer dat zij opveerden, was toen schaatsbelg Bart Veldkamp goud won. Fier dat ze waren! Maar hoe sympathiek ook van onze Bart, dit soort verkleedpartijtjes zijn natuurlijk een doorn in het oog van de ware lijstpurist. Inzichtelijkheid, daar draait het om. Als die ondermijnd wordt doordat we in elkaars schaatspakken gaan rijden, is het hek van de dam. Helemaal bont maakten vijf Nederlandse marathonrijders het vorig jaar, toen zij in Kazachstaanse klederdracht voor Olympus verschenen. Gelukkig werden ze bijtijds door de vreemdelingenpolitie op de vingers getikt. Terecht, Olympische Spelen zijn geen carnaval waar je na afloop je masker kunt afzetten.

Toch is het niet vreemd dat sporters als Veldkamp op meerdere paarden gokken. De kans op uitzending lijkt verwaarloosbaar klein als we de inleiding mogen geloven: een op de honderddertigduizend. Maar is dat wel zo? Als we ons boerenverstand laten zegevieren, is de werkelijke kans op een Olympisch startbewijs vele malen groter. Zo kunnen we ruim negentig procent bij voorbaat wegstrepen omdat ze te oud, te jong, ziek, zwak of misselijk zijn. Van de resterende drieduizend zitten er volgens het CBS tenminste 2990 achter de tralies. Voor acht van de laatste tien is sport niet echt hun ‘ding’, wat dat ‘ding’ ook moge betekenen. Blijven over: u en ik. En omdat ik voel dat mijn rotsmoes weer gaat opspelen, wens ik u over vier jaar heel veel succes!

Categorieën: Sport

1 reactie

Prlwytskovsky · 21 februari 2010 op 00:32

U en ik? Terwijl ik hoopte dat jij ‘U’ was en ik op me reet kon blijven zitten … 😉

Geef een reactie

Avatar plaatshouder