We zijn laat, in een nieuw huis zijn treuzelsmoezen altijd volop voorhanden. In de creche heerst een strak tijdregime. Daarmee ben ik redelijk goed bekend en dus weet ik dat rond deze tijd de kinderen al naar buiten zijn. We zoeken de kortste weg naar Duka’s kinderdagverblijf vanuit ons nieuwe onderkomen. Wederom zitten we op een berg, een bergrug dit keer. Ik hoop op een zo dwars mogelijke doorsteek; de snelste manier over de top. Dit lukt niet helemaal maar toch zijn we in tien minuten beneden. Dat valt mee.

Waren we stipt om tien uur gekomen dan zou de aansluiting van zoon op de groep nog nét naadloos hebben kunnen verlopen. Een kluitje kinderen in het piepkleine halletje dat zich klaarmaakt om naar buiten te gaan (slofjes uit schoentjes aan) zodat hún overgang, van binnen naar buiten, Duka’s overgang, van buiten de creche naar erbinnen in, absorbeert.
Maar we zijn later. In de verte in het park zie ik de creche-kinderen begeleid door twee juffen een groepsrondje wandelen alvorens ergens neer te strijken. We slenteren erheen. Precies op het moment dat de kinderen worden losgelaten en het gras op stormen staan Duka en ik stil op hetzelfde veldje, afwachtend.

Ik geef hem een kus en probeer hem met laffe opgewektheid te troosten zonder hem te verzwakken. Zijn verlatenheid is tastbaar en treft mij akelig in mijn schuldorgaan. Dan wandel ik weg, steeds omkijkend. Hij kijkt niet terug.
Als ik het park uit ben maar er, verdekt opgesteld nog wel goed zicht op heb, bedenk ik dat ik mijn eigen verscheurdheid misschien wat kan verzachten. Ik bespied mijn zoon in de hoop zijn aansluiting bij de groep te kunnen vangen.

Duka heeft zich vervoegd bij een boompje. Beter één boom dan géén vriend. De verticaliteit biedt blijkbaar genoeg overeenkomst om hem een beetje houvast te geven. Hij hurkt bij zijn houten kameraad en kijkt nors voor zich uit; ik kan de frons van hieruit zien. Mijn hoop op een goed verloop zit als een defect stuk gereedschap in mijn borst: vastgeroest. Telkens komen er kindjes bij hem uit, rennen naar hem toe en lijken met hem te praten, hurken naast hem neer waarna hij demonstratief twee bipsen opschuift.

Ik zou mijn zoon willen opdraaien. Ik zou het slingertje bij zijn borst een paar rondjes aanspannen, een flinke zwieperd geven en dan loslaten, waarna het mechaniekje voldoende aangezwengeld zou zijn om zelf verder te brommen. Ik wil ook dat de kinderen om hem heen die duwtjes zijn, niet één maar vijf, zes, zeven, allemaal geven ze de slinger een rukje waarna hij als een goed geolied sociaal machientje zijn route door het menselijke verkeer kan vervolgen, op eigen kracht.

Maar het wil niet. Het kan niet. Mijn zoon heeft tijd nodig om zijn verscheurdheid te repareren. Dat snap ik best. Zo ben ik zelf ook.
Ik geef het dan ook op achter mijn loerpilaar. Waarschijnlijk komt de toenadering pas tot stand als de kinderen weer binnen zijn. Geen balsem voor mijn ziel dit keer. Ik zal mijn schuld de dag door moeten dragen.

Als ik hem veel later op de dag weer op kom halen ligt hij lachend op de grond, midden tussen een kluwen kinderen. Het laatste half uur, voordat het kinderdagverblijf haar deuren sluit, de tijd tussen half vijf en vijf uur, heb ik altijd last van landerigheid. Mijn zoon ophalen betekent daarvan een kortstondig ontslag doordat ik me kan laven aan de frisse energie van de dienstdoende juf, even vers aan het eind als aan het begin. De juf heeft zichzelf met positieve inzet door de dag en het laatste halfuur heen geslingerd. En blijkbaar heeft zij mijn zoon in haar wagentje mee kunnen nemen.

Daarvoor ben ik haar dankbaar.

Categorieën: Diversen

10 reacties

Mosje · 23 augustus 2006 op 15:06

Treuzelsmoezen en loerpilaren.
Mooi.

KawaSutra · 23 augustus 2006 op 19:01

Dat zou toch ideaal zijn zo’n slingertje.
Ik wou dat ik het had om af en toe eens op terug te vallen als het even niet wil.
Mooi geschreven.

Saskia · 23 augustus 2006 op 19:33

Hé, wat herkenbaar! Zo’n slingerje zou inderdaad handig zijn, loslaten en het henzelf laten opknappen…moeilijk soms!
Weer een prachtig geschreven column,
groetjes van saskia

DreamOn · 23 augustus 2006 op 22:22

Prachtige column weer. Ik heb ervan genoten.

Trukie · 23 augustus 2006 op 22:30

Anne weer helemaal vol van prachtige zinnen en woordvondsten.
Heerlijk om zo getroffen te worden in wat voor orgaan dan ook.

DreamOn · 24 augustus 2006 op 00:05

Trouwens, wat ben jij goed op dreef zeg! Drie columns in zeer korte tijd, ik ben jaloers op je inspiratie!

Nana · 24 augustus 2006 op 09:20

Anne ik zit te janken wat mooi en zo herkenbaar. Juist nu mijn dochter zo een slingertje nodig heeft. Ik ook. 🙁

Dees · 24 augustus 2006 op 17:24

Het is een bijzonder mooi stukje.

Maar (ja, sorry, kom ik weer), kijk een beetje uit met je slotzinnen. Die beginnen op een patroon of een stramien te lijken en je stukjes zijn te mooi voor patronen en stramienen, vind ik. Je hebt die slotzinnen ook niet nodig, je hoeft niet af te sluiten wat af is en je hoeft jezelf niet te herintroduceren aan het slot; je was er toch al.

Ma3anne · 25 augustus 2006 op 07:05

Weet je, Anne, de meeste kinderen hebben al zo’n slingertje, al weten hun moeders dat niet altijd. Ik ontdekte dat pas, toen ze al groter waren.

Prachtig verhaal weer met smulwoorden.

pally · 26 augustus 2006 op 17:00

Anne,
Ik ben het met Dees eens wat betreft het laatste stukje.
Het voegt niks toe en verbreekt de betovering van je column een beetje.
Maar ik vind hem prachtig. En al ben ik pas zeer kort in de ‘familie’, één ding staat voor mij vast: jouw column zal ik niet overslaan……

Geef een reactie

Avatar plaatshouder