Om half vier precies stopte een witte Peugeot 504 voor de bouwvallige deur van de King Tut Hostel. Robert was in een mum van tijd buiten en stapte in. De chauffeur, een donkere Egyptenaar, stelde zich voor als Ali. Daarnaast zat een Fransman van een jaar of dertig, die Phillipe bleek te heten en naast hem zat William, een Schot.

 
Van het chaotische verkeer van Caïro was op dit nachtelijk uur niets te merken. Na zo’n twintig minuten stopte de auto, zo’n kilometer ten noorden van de grootste piramide. Er stond een groepje van een man of tien naast twee SUV’s. Robert zag Preston in gesprek met twee Egyptische mannen.

 

De inzittenden van de doorgezakte 504 stapten uit. De koelte van de Egyptische nacht voelde aangenaam. Toen Preston hen opmerkte stapte hij op hen af.

 

“Goedemorgen heren, hebben jullie van jullie korte nachtrust genoten? Ik neem aan dat jullie al met elkaar hebben kennisgemaakt. Phillipe, William. Ik heb Robert gevraagd of hij mee wilde klimmen, en raad eens? Hij vond het prima.”

De mannen lachten.

“Ik zal nog even kort uitleggen wat er precies gaat gebeuren. Zo meteen lopen we naar linksom naar de piramide, langs de boten. We blijven uit het licht van de schijnwerpers. Het kan zijn dat we een gewapende patrouille tegenkomen. Schrik daar niet van, het is allemaal geregeld, zij zullen jullie geen strobreed in de weg leggen. We lopen dan om de piramide heen en jullie gaan de zuid-west zijde beklimmen. Die is het meest uit het zicht, want, Robert, het is ten strengste verboden om de piramides te beklimmen. Wij willen niet aan de grote klok hangen dat wij dit hier doen. “

 

Ze begonnen te lopen en het grootse donkere silhouet imponeerde Robert nog veel meer dan toen hij het drie dagen terug vanaf een kameelbult voor het eerst zag. Hij voelde zich nietig.

 

Preston vervolgde:”Hoesein en Soebi hier klimmen met jullie mee. Ik blijf met Ali aan de voet wachten. De top is 150 meter hoog, als je hoogtevrees hebt kun je je nu nog bedenken. Er zijn 203 treden. De klim zal naar verwachting een half uur in beslag nemen. Dat is niet snel, maar zeker ook niet langzaam. Als je boven bent heb je dan ongeveer een kwartier.”

 

Zwijgend voltooide het zevental hun rondgang. Tegen half vijf begonnen Robert, Phillipe en William met hun Egyptische sjerpa’s de beklimming. Van de vijf klimmers was Robert veruit het meest getraind. Hij paste zijn tempo aan om niet te ver voor de rest uit te lopen.

 

Desondanks was het ook voor Robert pittig. De treden, rotsblokken eigenlijk, varieerden van grootte, sommigen waren zo’’n 30 centimeter hoog, maar andere waren meer dan een meter hoog. Daarbij waren sommige geruwd, maar andere daarentegen spekglad. De treden waren soms niet breder dan 10 centimeter. Bovendien was het donker waardoor de diepe scheuren nauwelijks zichtbaar waren. Na een minuut of tien kwamen ze bij een wat bredere richel en ze namen de gelegenheid om even uit te rusten. Om nieuwe krachten op te doen.

 

Robert voelde de spieren in zijn bovenbenen. En op zijn handen en armen waren schaafwonden. Hij keek naar zijn medeklimmers. Hun armen waren er niet beter aan toe, maar daarbij zweetten ze hevig. Ze waren kletsnat. Hoogtevrees had Robert niet, maar een blik naar de diepte onder hem deed hem toch even slikken. Dat de beklimming zo steil zo zijn had hij zich niet gerealiseerd.

 

Ze klommen weer verder. Het ging moeizamer. Halverwege namen ze wederom een pauze. Robert keek om zich heen, naar de sterren. Hij keek naar het noorden, naar de poolster. Leeuw bevond zich net boven de horizon in het noordwesten. Nog een kwartier en dan zouden ze op het topplateau zijn.

 

Het werden vijftien slopende minuten. Er werd niet meer gestopt, maar het tempo ging omlaag. Iedere misstap zou immers fataal kunnen zijn. Tot de laatste trede was de klim zwaar. Maar de beloning was een betoverend uitzicht. De ochtendnevel, die aan de voet nog aanwezig was en je de indruk gaf dat er een wolkendek was die de hemel afschermde was volledig afwezig. De sterrenpracht was overweldigend. Astronoom Robert genoot.

 
De vijf mannen spraken geen woord. Ieder beleefde dit moment op hun eigen manier. Ook de Egyptische begeleiders waren muisstil. Recht voor hun uit, in het noordoosten, strekte de metropool Caïro zich uit. Een potpourri van wolkenkrabbers, minaretten, oude gebouwen, straatverlichting afgewisseld met donkere vlekken. In het oosten zou de zon over niet al te lange tijd zijn kop boven de horizon uitsteken.

 

Categorieën: Vervolg verhalen

Chris

Chris den Daas

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder