Het is nu 3 februari 2003. Vijftig jaar nadat de ernst van de ramp, een halve eeuw geleden, begon door te dringen tot de leefwereld van hen die niet direct slachtoffer waren van de uitbarsting van geweld, van natuurkrachten. Water, vaak lieflijk en kabbelend, kan als een monster gaan heersen als het wordt opgezweept door natuurlijke krachten als stormen en orkanen en zich een uitweg zoekt in trechtervormige gebieden. Een uitweg die er dan niet is met als gevolg een verdere stijging van de zeespiegel. Tot hoogtes waar de dijken niet tegen opgewassen bleken. Op diverse wijze is en wordt aandacht gegeven aan deze donkere dagen uit onze geschiedenis. Zoals men spreekt over “voor en na de oorlog” als men wil wijzen op veranderde omstandigheden en plaats gehad hebbende gebeurtenissen van “voor” en “na” de tweede wereldoorlog, zo spreekt men in de door de watersnood getroffen gebieden in 1953 vaak van “voor en na de ramp”.

Als je je hele leven lang al woont op enkele kilometers van die toen woeste zee heb je naar mijn mening ook recht van spreken om iets te zeggen over die “ramp”. Laat ik beginnen met het uit de weg ruimen van een misverstand: dat bij die ramp nagenoeg het gehele zuidwesten van ons land werd getroffen. Dat was gelukkig lang niet het geval ! Ware dat wel zo dan zou het aantal slachtoffers vele malen hoger zijn geweest dan het aantal van ruim 1800 dat nu geregistreerd staat. Zo was er op Walcheren, waar ik woon, geen dijk die het heeft begeven en bleef de wateroverlast beperkt tot overstromende kades in Veere en het oude centrum van Vlissingen. Waar toch ook nog enkele slachtoffers vielen.

Wellicht heeft er op zaterdag 31 januari 1953 wel een waarschuwing geklonken, door de radio, voor storm met orkaankracht. Ik kan mij dat niet herinneren. Toentertijd gingen ook jongeren op zaterdagen nog tijdig onder de wol om op de zondagmorgen op een in dubbel opzicht “christelijke” tijd weer op te staan. Jawel, je zal de wind hebben kunnen horen gieren, maar dat komt toch talloze malen voor langs de westkust ? Er was geen alarm of iets dergelijks geweest die nacht. Bij het opstaan hoorde je via de radio (het enige communicatiemiddel op zondagen in die tijd) de eerste schamele berichten over de storm. Hier, op Walcheren, nam je derhalve niet eerder kennis van de ontwikkelingen die zo nabij waren als verderop in het land, of je nu in Schin op Geul of Elspeet woonde.En over de omvang en de gevolgen wist je op die zondag, zeker ’s-morgens, nog heel weinig.

Niettemin was ik voldoende gealarmeerd om zelf eens naar die woeste zee te gaan kijken. Al vanaf de duintop kon je zien welke geweldige stukken duin er door de golven waren weggespoeld en in zee verdwenen. De zee stond nog bijna tot aan de voet van de duinen en het moest toch al zowat eb zijn ? Nog even, en dan zou het begin van de volgende vloed er zijn. En het was nog vloed! Het was duidelijk, dit was heel abnormaal. Wat moest daar van terechtkomen ?

Nou, dat weet u. Dat hebben we met zijn allen dezer dagen weer voorgeschoteld gekregen! Maar op maandag 2 februari was ik gewoon als beginnend kantoorhulpje naar Veere (ja het stadje, met al die oude gebouwen, en dat fraaie stadhuis, waar ik een plaatsje had om mijn eerste stappen in de administratie te zetten) gefietst.
Daar kon ik zien dat het zeewater door de vloedplanken op de Kade niet tegen te houden was geweest: de straten waren bezaaid met wat de zee pleegt achter te laten. Ik hoorde daar ook van de beide slachtoffers; de toedracht daarvan herinner ik me niet meer.

Het heeft verschillende dagen geduurd voor de ernst van de ramp in volle omvang tot ons doordrong.
De radio, een nooduitgave van “onze” Provinciale Zeeuwse Courant (de eigen drukkerij lag er “verzopen” bij) en krantenfoto’s. Er is ook genoeg gefilmd, maar wilde je dat zien dan was je aangewezen op Polygoon in de bioscoop ! Niks geen Hart van Nederland, Nos-journaal of zoiets om er met je neus bovenop te zitten.

Treinverkeer uit Zeeland was niet meer mogelijk. Bussen ondervingen dat maar gedeeltelijk. Begin april moest ik van de Minister van Oorlog (ja, zo heette dat nog), me als dienstplichtig recruut melden bij de legerplaats Crailo in ‘t-Gooi. “Per openbaar vervoer met de eerste gelegenheid na 7.00 uur ’s-morgens” vermeldde de oproep. Dat betekende in mijn geval met de bus naar Vlissingen, waar een buspendel de passagiers verder bracht. Hoe? Daar gaat ie: met de veerboot naar Breskens, over Brugge, Gent en Antwerpen naar het station in Breda. En dan nog per trein naar Laren in ’t Gooi. Het was bijna zes uur in de middag toen ik er aan kwam. De foerier had zijn tent al gesloten, zodat ik de eerste paar dagen nog als burger met de recruten meeliep. Na drie weken mocht je voor het eerst naar huis, in je militaire kloffie, met de kraag nog dicht en enkelstukken aan. Jawel, geblancoot, als je dat zo schrijft. Maar de trein reed weer door Zeeland, vrijwel stapvoets op het traject bij Kruiningen, waar naast de spoordijk alles nog blank stond.

Het duurde nog geruime tijd voor de landschappelijke sporen van de ramp waren uitgewist. Dat was materiële schade. De geestelijke schade, het gemis, het verdriet, de onmacht, die leeft nog steeds voort in de families van de slachtoffers. Daar hebben u en ik dezer dagen genoeg voorbeelden van kunnen zien.

En toen kwam het Deltaplan. Mag ik daar een volgende keer nog een zegje over doen ?

Floor Janse

03 feb 2003


1 reactie

Casperio · 4 februari 2003 op 13:42

Heel mooi geschreven Floor!
Je neemt ons echt mee terug in de tijd. En wij beleven het een klein beetje met je mee.
Het moet een zeer onwerkelijk gevoel zijn geweest.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder