Verloren dwaalde dokter Wie langs dennenbomen en berkenbosjes. Iets had hem gelokt. Hij wist alleen nog niet precies wat en wie. Een bijna onweerstaanbare behoefte het bos in te trekken, dat was wat hij die ochtend gevoeld had tijdens het ontbijt. En dat allemaal naar aanleiding van een klein stemmetje dat door de keuken dwaalde en linea recta zijn linkeroor was ingevlogen. Het bleef daar rondspoken en deed een appel op hem. Je moet het bos in, vandaag nog. Dat leek het stemmetje hem te zeggen. Het stemmetje gedroeg zich zeer irritant. Het leek wel een vreemdsoortige oorhorzel. Brommend, zeurderig en stekend was zijn klaagzang. Niet om aan te horen. Er zat dan ook niets anders voor de dokter op dan het verzoek van het vervelende stemmetje in te willigen.

Het weer dat was voorspeld voor die dag leek nergens op. Maar ja, dat was al weken zo. Het kon de dokter ook niet deren. Een regencape, een kleine rugzak, wat bammetjes om op te eten en een flesje drinken werden in een mum van tijd uit de schuur, koel- en broodkast bij elkaar verzameld. Alsof het een dagelijkse praktijk was. Eigenlijk was dat ook wel zo. De dokter was een fervent wandelaar. Het kon wel eens nat zijn in het bos, dus deed de dokter voor de zekerheid ook maar de wandelschoenen aan. Falkesokken werden ook niet vergeten. Een linkse en rechtse sok, wel zo gemakkelijk. Voor de luie en gedesoriënteerde wandelaar waren de letters L en R in rood katoen in grote letters op de blauwe wreef gestikt. Complementair. Wel zo handig. Schiet eens op, had de oorhorzel in zijn oor gedramd. Die zeurde nu vooral in het rechteroor. O ja, een zakmes mee, dat was ook wel zo handig. Je wist het maar nooit in het bos, zeker niet in een eilandbos.

Het eilandbos voelde eenzaam en verlaten. En nog steeds wist de dokter niet wat hem nou precies lokte. Een stem alleen dat kon het niet zijn. Hier stak meer achter. Als een verschrikte Catweazle keek de dokter om zich heen. Achter elke den, eik of berk verwachtte de dokter een ernstig gevaar. De stem in zijn hoofd was verdwenen en had plaats gemaakt voor een lichte ruis. Een ruis die steeds meer rond zijn beide oren begon te suizen. Het leek ook alsof de wind wat meer toenam. Dit had de dokter nog niet eerder meegemaakt in zijn eilandbos. Het gesuis in zijn oren werd steeds heftiger.

Niet alleen de oorsuizingen namen in heftigheid toe. Ook de wind begon krachtiger te waaien. Die loeide tussen de bomen door. In het kielzog van de wind kwam gele stuifzand mee. Het zand kwam van woeste hoogte en schuurde het gezicht van de dokter. Het liet diepe sporen achter op de tronie van de dokter. Boven de gekleurde sjaal van de dokter schreeuwden oog- en gezichtsrimpels moord en brand. De dokter trok zijn sjaal wat hoger op. Het gehate stemmetje liet ook weer korzelig van zich horen. Of de dokter de woeste hoogte had zien liggen en wat die hoogte met hem deed. Het deed de dokter niets. Woest was niet eenzaam en grote hoogtes kon de dokter makkelijk hebben. Het stemmetje hield aan. En de pieken en dalen dan? Wat dacht de dokter daar dan van?

Het kwartje begon eindelijk bij de dokter te vallen. De slechte zomer had wintergeesten doen ontwaken. In zijn oren was deze ochtend een verdwaalde winterkoning gevlogen, volledig in de war. Die had de dokter in de waan van een vervroegde skivakantie gebracht. De tekens waren dit keer overduidelijk en niet mis te verstaan. Met oorsuizingen op de lange latten. Over hoge pieken en door diepe dalen. Niks geen gele stuifzand maar door onvervalste witte stuifsneeuw. Vers gevallen niet in Klein Holland maar in ergens ver weg in Nieuw Zeeland. Misschien toch dit jaar maar wat eerder boeken.

Categorieën: Verkeer

Harrie

Tijdreiziger

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder