Het rondje
Het was koud. Een ijzige wind blies in zijn gegroefde gelaat. De plaksneeuw kraakte onder zijn breedgeneusde wandelschoenen. Zijn zilverwitte haar glansde in de ochtendzon, zoals de beijsde sneeuw op de kale takken glinsterde. Zijn handen staken diep in de zakken van zijn lange zwarte winterjas. Zijn schouders waren opgetrokken, zijn hoofd een weinig gebogen, alsof er een zware last op drukte. Behoedzaam zette hij zijn ene voet voor de andere, weliswaar resoluut maar ook voorzichtig om een glijpartij te voorkomen. Zijn zachte ogen namen de vertrouwde omgeving in zich op.