Helen slaakt een ijzige gil. Wat is dat? Of beter gezegd: wie is dat? Iemand klemt een harige arm om haar nek, zo hard dat ze bijna niet kan ademen. Ze ziet Sip staan. Zijn gezicht is vertrokken van schrik en angst.
‘Kom niet dichterbij,’ schreeuwt haar belager achter haar. De man heeft een mes. Ze voelt het koude staal tegen haar keel. Schreeuwen kan ze niet, noch bewegen.
‘Wat motten jullie hier, vuile pottenkijkers?’ gromt het monster achter Helen. Sip staat trillend naar hen te kijken. Het ziet ernaar uit dat hij de benen wil nemen. Het monster merkt het ook, want hij drukt het lemmet harder tegen Helens hals.
‘Waag het eens om te ontsnappen!’ grauwt de man. Sip staat stil.
‘Jullie hebben hem daar gezien. Of niet?’ Sip knikt licht.
‘Dat dacht ik wel. Onverstandig van jullie om je te mengen in mijn zaken. Heel dom.’ Hij geeft een ruk aan Helens haar en trekt haar mee.

‘Jij daar! Meelopen, anders snij ik haar de strot af!’ dreigt de man. Hij drukt het vlijmscherpe mes met nog meer kracht tegen haar halsslagader.
‘Oké, oké.’ Sip praat rustig en loopt op met de man die Helen in zijn macht heeft. Willekeurige en onbeheerste stuiptrekkingen in zijn armen verraden echter dat hij bang is. Doodsbang. Ze schuifelen gedrieën het huis binnen. Helen kokhalst want de stank hier is niet te harden. Op het fornuis staan pannen met vettige groene smurrie op de bodem waaraan ongedierte zich tegoed doet. De jonge vrouw komt uit de kamer lopen en moet overgeven. Ze botst tegen de deur naar de hal, waarna ze een vuilnisbak vol beschimmelde pizzadozen omver stoot. Een dikke rat met een lange harige staart en een rood omrande bek komt vanonder de vuilnisbak vandaan en zoekt een vluchtweg.

Intussen heeft de vrouw een broodmes uit een lade gegraaid en gaat dreigend tegenover de man staan.
‘Ik kan niet meer. Ik moet wat hebben, ik moet, ik moet..’ De man grijpt haar arm en duwt de vrouw, ondanks het felle verzet, naar de grond waar ze in haar eigen braaksel ligt te kronkelen.
‘Ik heb zo’n pijn..ik heb zo’n pijn, goddomme..’
‘Kop dicht! Straks zal ik wat halen. Ik moet eerst met deze twee afrekenen.’
‘Wat heb je nodig?’ De serene stem van Helen werkt rustgevend.
‘Coke, weed, speed?’
‘Heb jij dat dan?’
‘Ik niet, maar Fred..’
‘Waar, waar is het? Zeg het, of ik ram dit mes in je kut!’ Vanaf de grond maakt ze met het lange mes wilde steekbewegingen.
‘In de hal. Fred bewaart het spul altijd in de hertenkop die daar..’
De leugen is overtuigend genoeg. In een fractie van een seconde snijdt de vrouw met het gekartelde mes, in de arm van de de man, schiet overeind en rent de achterdeur uit.

De man schreeuwt van pijn en valt tegen de half openstaande deur naar de hal die hard tegen de koelkast smakt. Van boven horen ze hartverscheurend huilen. Van een kind. Sip staat als versteend in de smerige huiskamer. De man bloedt hevig.
‘Die trut heeft vast een slagader geraakt,’ kreunt hij, ‘ik bloed nog dood.’
Het huilen van het kind boven houdt aan. Het stemmetje klinkt zwak.
‘Er zit een kind boven,’ zegt Helen, de bloedende man negerend.
‘Moeten wij niet weg hier? vraagt Sip, zijn stem klinkt gespannen.
‘Straks komt dat mens weer terug, en ze heeft een mes!’ Helen staat twijfelend stil. Dan draait ze zich om en loopt naar de trap.
‘Ik kan dat kind niet laten liggen daar, doe jij vooral wat je goeddunkt!’ Kokhalzend loopt ze naar boven. Overal op de trap liggen opgedroogde uitwerpselen. De stank boven is zo mogelijk nog heftiger dan beneden. Sip komt aarzelend achter haar aan, zo nu en dan een schuwe blik om zich heen werpend.

Ze volgen het geluid van het huilende kind. De schorre stem klinkt vanachter de smoezelige deur van de achterkamer. Helen opent de deur. Ze slaat een hand voor de mond. Er ligt een klein hoopje mens. Sterk vermagerd en vastgebonden aan de stijlen van zijn bed. Overal ligt bloed, urine en vuil. Het kind kijkt haar aan. De grote bruine ogen zijn dof en leeg. Helen huilt als Sip het alarmnummer belt. Het arme schaap ligt in alleen een bevuild onderbroekje met armen en benen vastgebonden aan de spijlen van de veel te kleine wieg. Als Helen hem van de strak aangetrokken touwen bevrijdt en optilt, komt haar een afgrijselijke walm tegemoet. Het jongetje krijst het uit.
‘Vraag ook om een ambulance, hij is gewond!’ commandeert ze Sip voordat ze peuter liefdevol aan haar borst drukt. Overal op het uitgemergelde lijfje zijn schaafwonden en blauwe plekken te zien. Helen wil weg uit de hel. Ze houdt het kind stevig vast terwijl ze de trap afloopt.

Sip volgt haar op de voet. In het halletje weifelt ze even: waar naartoe? Sip gaat voorop de kamer in. Helen volgt. Achter hoort ze het geluid van slepende voeten over de grond. Ze draait zich om en staat oog in oog met de nog altijd bloedende man. Hij is helemaal rood.
‘Vuil kutwijf!’ Hij leunt met zijn schouder tegen het kozijn van de keukendeur. Met een laatste krachtsinspanning maakt hij aanstalten om met het mes uit te halen naar Helen. Sip rent naar voren om hem tegen te houden, maar het komt niet tot een stoot. De man richt zich ineens op en slaakt een kreet terwijl het bloed nu uit zijn mond en neus spuit. Dan zakt hij in elkaar. Achter hem staat de jonge vrouw met het oranje haar te giechelen. Ze heeft het broodmes tot aan het heft in de rug van de man gestoken.

‘Goede tip, van die hertenkop. Wist niet dat Fred ook gebruikte.’ Helen is overdonderd door wat zich afspeelt in de kamer en in haar hoofd. Al dat bloed, de laatste stuiptrekkingen van de man, het mishandelde kind. En Fred. Saaie Fred. Drugsgebruiker? Ze kan het niet geloven. Nooit heeft ze hem op buitensporigheden kunnen betrappen. Sip kijkt haar vragend aan.
‘Ik zei echt zomaar wat. Een wilde gok,’ schokschoudert ze.
In de smerige woning wemelt het van politiemensen en artsen. Mannen met rode hesjes spannen rood-witte afzetlinten voor en achter het huis.
‘Kunt u een verklaring afleggen?’ vraagt een rechercheur die zich voorstelt als Pieter Grien. De dode man ligt nog achter hen en wordt onderzocht.

Het jochie vertrekt op de ambulance, samen met de jonge vrouw.
‘Is dat zijn moeder?’ wil Grien weten. ‘We krijgen er geen zinnig woord uit.’
Helen weet het niet, Sip evenmin. Bij de schuur is het een komen en gaan van mannen in witte pakken. Helen rilt.
‘Daar ligt mijn man. Fred.’ Het lijkt een nare droom. De recherche leidt ze naar buiten. Overal staat pers. Lichten flitsen en microfoons worden onder hun neus geduwd. Grien schermt hen vakkundig af van al het tumult. Sip stapt in de rode politiewagen en Helen gaat naast hem zitten. Ze zwijgen. Beiden hebben zo hun eigen gedachten.
‘Die Fred,’ mompelt Sip.
Helen kijkt uit het raam. Bomen, huizenrijen en landerijen schieten voorbij. Dan draait ze zich met een ruk naar Sip toe.

‘Weet je wat ik me net bedenk?’ Sip kijkt haar vragend aan.
‘Fred is dood.’
‘Ja?’
‘Dan is het huis nu van mij.’
Helen pakt Sips hand en knipoogt. Schalks.

 

Co-column geschreven door SreekSteek en NicoleS


NicoleS

Door veel te lezen word je een betere schrijver. Joost Zwagerman was ervan overtuigd. Ik houd van lezen maar ook van schrijven. Ik ben bij column x terecht gekomen dankzij mijn lieve vader die hier jaren columns geschreven heeft. Kees Schilder is zijn naam. Ik hoop evenveel plezier te beleven aan het schrijven als hij. Favoriete schrijvers: Gerard Reve, J.J Voskuil, Maarten 't Hart, Adriaan v Dis, Arnon Grunberg, WF Hermans, Simon Vestdijk, Louis Bordewijk en Jean Plaidy. Favoriete boek: Het bittere kruid, Marga Minco.

8 reacties

Mien · 17 november 2016 op 07:28

Voor mij had de ontknoping een paar alinea’s korter mogen zijn. Het komt geforceerd over als een herhaling van zetten in een bloederig schaakspel, een remise. Ook in taalgebruik, naar mijn goeddunken natuurlijk. 😉

Yfs · 17 november 2016 op 07:57

Het spijt me, maar het enige positieve in dit deel voor mij is de leugen over de drugs in de hertenkop wat waar blijkt te zijn.

Het leest voor mij alsof ik naar een kind luister dat met groteske gebaren vertelt over draken en monsters.

Dat een dergelijke nachtmerrie wordt afgesloten met een schalkse knipoog is voor mij een regelrechte flop.

Kortom, teleurstellend en vooral zwaar over de top geschreven. En dat terwijl ik weet dat jullie veel beter kunnen! 😉

van Gellekom · 17 november 2016 op 12:17

Ik vind het een prima slot. Goed uitgewerkt

Esther Suzanna · 17 november 2016 op 14:19

Wel een groot compliment aan jullie fantasie en samenwerking. Ik kijk uit naar een volgend verhaal! Dat dit niet mijn ‘cuppa..’ was is dikke pech voor mij. 🙂

Karen.2.0 · 17 november 2016 op 19:12

Erg over de top qua narigheid waardoor ik het niet geloof maar veel belangrijker: erg goed geschreven Nicole!

NicoleS · 18 november 2016 op 06:46

Dank voor alle reacties! Wij schrijven graag met een beetje humor over the top?

Nachtzuster · 18 november 2016 op 18:43

Allereerst wil ik kwijt dat jullie beiden afzonderlijk van elkaar beter schrijven. Verder heb ik deel I nog eens herlezen, (die opeens, opgeschoond van reacties, op een andere datum is geplaatst dan in eerste instantie. Vreemd) en daar lees ik dat de peuter een mollig kindje is terwijl in deze episode het kind sterk vermagerd is. Alles kan, maar in een vervolgverhaal is het wenselijk dat de details toch wel enigszins kloppen. Verder kan ik mij vinden in de reactie van Mien en Yfs dat het toch wel over de top en redelijk geforceerd geschreven is. Jammer, want dit verhaal had, mits goed en geloofwaardig uitgewerkt, een aanzet kunnen zijn naar een film of aflevering van CSI. En dat is een compliment. Jawel. 🙂

    NicoleS · 19 november 2016 op 18:06

    Ha ik was al bang dat het niet duidelijk was dat er een aantal weken tussen de moord van Fred en het mishandelen van het kind en het vinden van Fred en dat kind, zat. Toch een mooi compliment!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder