Het is donker als ik je kamer binnenloop.
Je ligt daar, alsof je nooit bent weggeweest.
Ik praat fluisterend tegen je.
Ik zit hardop te dromen, op de rand van je bed.

Het maanlicht schijnt op je mooie blonde haren.
Wat zijn we van ver gekomen, om dit te bereiken.
Je hebt zonder harnas gevochten net als ik.
En nu lig je hier, in de kamer die je moest verlaten.

In de vaart van de dag kom ik niet boven je uit.
Je eist dan alle aandacht op en je praat 25 uur in een dag.
Dus in de stilte van jouw kamer stort ik nu mijn hart bij jou uit.

Hoor je eigenlijk wel wat ik allemaal zeg?
Of slaap je al?
Ik hou zoveel van jou.
Droom je mij?

Ik kijk op de klok, we zijn een uur verder.
Het maakt me niet uit, ik heb nog zoveel met je delen.
Ik heb genoeg woorden om je te vertellen hoeveel ik van je hou.
Ik heb genoeg liefde om voor de rest van ons leven aan je te geven.

Ik kan het niet geloven hoe ver ik voor je heb moeten gaan.
Mijn eigen vlees en bloed.

Langzaam vallen mijn ogen dicht.
Ik buig me over je heen en geef je nog een kus.
Dank je wel dat jij mijn kindje bent
En ik laat je nooit meer gaan.

Categorieën: Hokusai bon

2 reacties

Mark van Roosmalen · 4 april 2022 op 15:40

De omgeving die je beschrijft is verstillend, maar in de woorden om dat over te brengen raak je erg veel verschillende gedachten aan waardoor het gedicht voor mij een beetje onrustig wordt.
Het verraste me -op het eind- dat de “ik” in het gedicht tegen een kindje praat. De taal vind ik nogal volwassen.

Wat je mooi overbrengt is een zekere beklemming van de “ik” waarmee je de noodzaak aannemelijk maakt om op deze manier te “communiceren.”..

Geef een reactie

Avatar plaatshouder