Ze vullen het zicht met wit en geel. Kolossale blokkendozen door een middelmatige architect ontworpen, dat zijn het. Ze markeren het einde van twee weken in een ruig maar bergzaam landschap. Na een reis als deze is je rugzak op de terugweg voller dan op de heenreis. We draaien ons hotel op wielen behoedzaam in de buik van het zeemonster. Het klinkt metalig hol in de krochten. Af en toe klinkt een venijnig gebrul. We lopen de smalle trappen op. De restauratie laten we links liggen. De drukte daar is aan ons niet besteed. Hetzelfde geldt voor de witte kleffige consumpties die er in hygiënisch plastic verpakt zwetend liggen te wachten om in twee happen te worden verorberd. [i]Wij[/i] hebben onze proviand vanmorgen ingeslagen bij een alleraardigste boulangerie. De worsten hebben we eerder onderweg kado gekregen.

We installeren ons op het dek, scrabblespel tevoorschijn en de overtocht kan wat ons betreft beginnen. Een penetrante lucht vindt zijn weg naar mijn neus. Echtgenoot en ik kijken elkaar vragend aan. “Ruik jij wat ik ruik?” Het is een zoete weeïge geur. Ik kijk om mij heen of er misschien een ventilatieschacht in de buurt is. Neen niet het geval. Het komt ook niet van de zee lijkt me. Ligt er misschien een dode vogel ergens op het dek?

Gek, de geur heeft iets vertrouwds. Ruikt het misschien naar de bossen waar wij de afgelopen tijd hebben vertoefd? Dat zou goed kunnen, er zit beslist iets kastanjeachtigs aan.

Meer mensen hebben de weg naar het dek weten te vinden. Het dek stroomt vol met leer, in alle denkbare kleurtinten en -combinaties. Het lijkt op een reünie van leerfetisjisten. Het zijn motorpakken weet ik. Ik voel me wat onzeker worden. Een motorrijder, dat is toch een ruw heerschap? Onwillekeurig schuif ik richting echtgenoot. De woeste baarden zijn gelukkig in de minderheid. Grijzend aan de slapen, dat wel. Maar gladgeschoren.

Mijn oog valt op een man in het zwart, die zich heeft afgezonderd van de meute. Hij lijkt me meer een bohemièn dan een biker. Zijn gezicht straalt een bepaalde triestheid uit. Hij is zéker niet weggereden uit de Zwitserleven-reclame. Ik heb met hem te doen.

Wij zijn nu al enige tijd buitengaats en ik merk dat zeelucht werkelijk hongerig maakt. Ik grijp naar mijn rugzak en haal er een paar knapperige petit pains uit. En dan weet ik het, de worsten zijn niet meer voor consumptie geschikt.

Categorieën: Reisverhalen

Chris

Chris den Daas

5 reacties

Meralixe · 23 juli 2011 op 12:18

Oef Cris, eindelijk een stukje waar ik achter sta!!! :pint:
Al scheppen die worsten enige verwarring met een vroeger gelezen column waar iemand op een reis worsten gekregen had van de plaatselijke bevolking.
Waren dit dan dezelfde worsten?
Ook die motoren komen me bekent voor.

Nu, daarover gaat het natuurlijk niet.

pally · 23 juli 2011 op 15:14

Tot nu toe vind ik dit je beste stukje, Chris.
Al begrijp ik het volgende niet:[quote]De woeste baarden zijn gelukkig in de minderheid[/quote]
Ben je bang voor baardmannen of zo?
Verder denk ik dat je ‘echtgenote’ bedoelt ipv ‘echtgenoot’.
En tja, mijn zwijnsworsten kun je wel héél lang bewaren, maar daar moet je eerst voor bedreigd worden 😀

groet van Pally

Harrie · 23 juli 2011 op 19:03

Nice ferry-tail Chris.

Tom (in absecne of Harrie and Mark)

BKVDM · 24 juli 2011 op 20:24

Hoewel de oorzaak van de lucht niet echt een verrassing is, vind ik het een leuk verhaaltje. Leest lekker weg. Voor mij had het best iets langer mogen zijn.
Ben benieuwd naar je volgende.

Mien · 25 juli 2011 op 23:58

[quote]Gek, de geur heeft iets vertrouwds.[/quote]

Als dit non-fictie is dan maak ik me wel zorgen om je huishouden. :hammer:

Leuke column.

Mien

Geef een reactie

Avatar plaatshouder