De mevrouw staart naar dozen wastabletten. Ik wil passeren. Ze ziet mij naderen. Razendsnel schuift ze haar rollator voor mijn voeten het gangpad in. Een smalle doorgang tussen rekken diepvriesproducten vlakbij de kassa en ze schiet niet op. Dat heb ik weer. Tektonische platen gaan nog sneller. Snel voor mij duiken en dan een stiptheidsactie beginnen. Waarom? Pas nog, in een vrijwel leeg winkelcentrum, springt een jongedame zowat op mijn tenen. Haast had ze niet, ze had het wel heel druk. Met mij. Schichtige blik over haar schouder. Arm tegen haar zij gedrukt. Schoudertas er angstvallig tussen geklemd. Achterdochtige blik over haar andere schouder. Als ze mij zo nodig in de gaten wil houden, is achter mij lopen een uitkomst.
De rollator staat in zijn achteruit, op de rem, of moet nog uit de verpakking. Ik neem een alternatieve route. Vijf kassa’s op een rij zien er leeg en verlaten uit. Dan gebeurt het. Misschien ruikt ze buitenlucht, begint het krachtvoer te werken, slaat de boordcomputer op hol, of heeft ze brandstof met een te hoog octaan gehalte getankt. Het rekje spuit vooruit terwijl ze zich er met bloedeloze knuisten aan vastklampt. Ze ligt duidelijk op ramkoers.
Kort voor deze tactische beweging zag ik haar troebele ogen. Man, wat konden die snel bewegen. Ze scande de kassa’s als ware het barcodes. En kassa’s, dat zijn er nooit weinig in Amsterdam. Twintig op een rij, daar kijkt niemand hier van op. Vlak voor haar rubberwieltjes bevond zich de eerste van de vijf lege kassa’s. Het was toen dat ze mij zag. Ik, die ergens achter haar wortel hoorde te schieten. Een eindsprint volgt. Want van alle lege kassa’s, moet ze precies die van mij hebben.
Ik ben snel.
Zij sneller.
Maar ik de sterkste.
Mijn kar schamp langs haar rollator, die lichte lakschade oploopt en ze rolt terug naar haar eigen kassa. Een vuile blik is mijn beloning.
Er was een tijd dat ik geloofde in toeval. Dat het winkelrek waar ik stond gewoon interessanter was dan andere rekken. Het klopte niet. Neem het meest oninteressante vak bij Blokker, de sponzen, doekjes en zemen. Geen hond die daar op zaterdagmiddag wil staan. Zet mij daar neer en het loopt storm. Ik kan het weten. Ik heb het uitgetest. Een lege etalage in een oninteressant dorp. Ik ga er staan. Mensen verschijnen zomaar uit het niets, drommen om mij heen. Aagjes die over, langs en als dat kon dóór mijn schouder kijken. Ik loop weg. Draai mij om. De etalage is weer wat het was. Leeg en oninteressant.
Begrijpen doe ik het niet. Wennen doet het ook niet.
1 reactie
pepe · 12 december 2003 op 14:47
Heerlijke column, met een big smile gelezen en voorgelezen. Ik zie het voor me… en het zijn niet alleen de rollators, maar kinderwagens en van die invalidemotormuizen kunnen er ook wat van.
Ennuh…. misschien ben je zelf wel een heel interessante man om naar te kijken 😉
Kijk eens in de spiegel van Maurits 😀