Sylvia stapte achterop mijn bromfiets, ik startte de machine, en daar gingen we. Door het buitengebied van Roerdonk, over de zandweggetjes tussen weilanden door. Ik kon een stuk afsnijden, maar dan moest ik via het bos. Ik ging voor de kortste weg. Even verderop zag ik een auto onverlicht langs de kant van de weg staan. Er stak iets uit de kofferbak. Ik stopte. Sylvia fluisterde: “Wat is dat daar?” en wees naar het uitsteeksel. Ze stapte van de brommer af, wandelde voorzichtig naar de auto en probeerde het voorwerp uit de auto te trekken. “Shit, het is een been. Er zit iemand aan vast! Ligt zeker zijn roes uit te slapen.” Ze lachte zenuwachtig, maar dan gillend: “Gedverdemme, d’r zit bloed aan!” Meteen schreeuwde er iemand vanuit het niets: “Scheisse Karl, Sie haben uns erwischt. Verdammt nog mal!”

Waar kwam die gast ineens vandaan? Sylvia verstijfde ter plekke, maar herpakte zich en sprong achter op de brommer. “Rijden!” gilde ze. Ik gaf gas en scheurde weg. Achter ons hoorden we minstens twee personen vloeken en tieren, autodeuren dichtslaan en het starten van de motor. In de achteruitkijkspiegel van mijn brommer zag ik dat we zomaar ineens op onze hielen werden gezeten. Plotseling klonk er een schot. “Godverdomme, die gek schiet met scherp!” Maar de gekken in de auto lieten het hier niet bij. De chauffeur gaf extra gas en meteen hoorden we weer een schot. Ik kreeg de schrik van mijn leven. Sylvia klemde zich vaster tegen mij aan. Het miezeren was gelukkig opgehouden, het volle maanlicht zette het landschap in een spookachtig schijnsel. We verlieten het bos en scheurden langs weilanden, van waaruit koeien ons loom nastaarden. Sylvia keek achterom. “Thomas, ze halen ons in.” “Geen paniek we raken ze wel kwijt”, snoof ik. Meteen raakte het voorwiel van mijn brommer een uitstekende boomwortel. Ik verloor de macht over het stuur. We werden beiden gelanceerd, en belanden in het hoge struikgewas langs de weg. We krabbelden overeind, en renden verder, door een weiland in de richting van een boerderij even verderop. Daar aangekomen klopte ik op de deur, maar er werd niet opengedaan. Per direct hoorden we de auto van onze achtervolgers aan komen scheuren, en met piepende banden afremmen op het erf. Sylvia en ik renden verder, naar een of andere vervallen veldschuur. Er lagen balen hooi opgestapeld waarachter we ons verstopten. Twee mannen stapten uit de stilstaande wagen, en ze kregen ons vrijwel meteen in de smiezen. Dreigend kwamen ze op ons af, de klootzakken. “Schade Jungs, aber hier endet Ihrer Romanze,” gromde een van hen. Hij richtte een vuurwapen op ons om te schieten. Sylvia pakte mijn hand. Ik sloot mijn ogen.

 

Categorieën: FictieVerhalen

Thomas Splinter

Verhalen zijn splinters uit mijn onderbewustzijn.

3 reacties

Esther Suzanna · 5 juni 2018 op 18:11

Spannend! 🙂

Arta · 6 juni 2018 op 08:23

Je weet de spanning goed op te bouwen, zeg!

Thomas Splinter · 6 juni 2018 op 22:32

Hartelijk dank voor deze lovende reacties. Dat geeft de burger moed. Op naar deel 3

Geef een reactie

Avatar plaatshouder