Ik leerde haar kennen via een gezamenlijke kennis. Toen we aanbelden was er eerst geen reactie. Daarna moeizaam gestommel en het openen van een aantal deursloten. De deur ging op een kier en een hoofd dat betere tijden gekend moet hebben keek argwanend onze richting op. Ogen waar vooral wanhoop en angst in te lezen was. Na alle verhalen die ik al had gehoord over psychiatrische inrichting, drank en medicijnen, vond ik het huis nog opmerkelijk clean.
De was hing op het droogrek, en van drank was, op haar onzekere loop na, niet veel te merken. Op de grond lagen wat LP’s. Vooral klassiek. De boekenkast puilde uit van het literaire werk en culinaire encyclopedieën. Ze vertelde onder het genot van een bakje koffie over haar vroegere werk op de PR-afdeling van de NS, haar weekendtrips naar Zwitserland en haar schrijven voor ‘Rails’.
Het eenvoudige 16 jarig meisje zonder diploma’s had het uiteindelijk helemaal gemaakt. Samen met haar man behoorden ze tot de upperclass van Nederland. Zoals zijzelf omschreef :’ wij kwamen binnen via de voordeur’.
In vergelijking met de foto’s was ze geen glimp meer van de prachtige blonde meid, die menig mannenhart op hol moet hebben gebracht. Maar op de een of andere manier had ze nog wel steeds dat uitdagende, een beetje uit de hoogte ook.
Ik was behoorlijk onder de indruk. En toen ze me vroeg of ik wat klusjes voor haar wilde opknappen heb ik dat uiteraard toegezegd.
Een paar dagen later stond ik weer voor haar deur. Ze was nerveus. Ik was tenslotte nog maar een vreemde. Toen ik tegen haar zei dat IK de bezoeker was, en dat ze voor mij niks van drank hoefde te verbergen, leek het ijs gebroken.
Ze toverde de verstopte fles wijn weer tevoorschijn en nipte aan haar glas.
Het was haar huis ! En als het mij niet beviel, moest ik opstappen, was mijn mening.
Ik kreeg een vertrouwensband met haar. Ik was er vaak de weekenden. En alle richtlijnen van deskundigen lapte ik aan mijn laars.
Je laat iemand die op de grond is gevallen niet in de kots liggen en stapt eroverheen. Ik kon het niet tenminste.
Ik bracht de lege flessen weg, die met tientallen her en der verspreid lagen. Ik deed boodschappen. Ook de wijn was een onderdeel van het lijstje. Ik deed de vloer, stofzuigde, zorgde voor het eten, regelde de financiën.
Soms kwam ik de woning niet in. Op angstige momenten spijkerde ze soms letterlijk de voordeur dicht. Bang dat mensen haar zagen en weer op zouden laten pakken. Ze had wel een ongeschreven afspraak met de buurt. Een soort sociale controle. ‘sAvonds gingen de gordijnen dicht. ‘sOchtends weer open. Dat was voor de buurt het teken dat ze nog leefde. Maar vaak waren de gordijnen nog dicht wanneer ik kwam. En wie weet wat er gebeurd kon zijn.
Dus vertoonde ik mijn kunsten als volleerde Superman, soms op verzoek van de buren.
Dan klom ik langs het hek naar boven. En verschafte me zo toegang. Als ze dan wakker werd, besefte ze vaak geen eens dat ik op slinkse wijze was binnengeslopen.
Treinenmeier, een troetelnaam die haar ten deel was gevallen in de goede tijd, dronk er niks minder om.
Ondanks dat ik in mijn naïviteit en domheid natuurlijk wel eens had geprobeerd letterlijk wat water bij de wijn te doen.
Ik heb haar er wel eens op betrapt dat ze bij gebrek aan geld (en dus wijn) eau de cologne met wat water had gemixt. Zelfs deodorant en chloor waren in tijd van nood niet veilig voor haar behoefte aan alcohol.
Soms was ze boos op zichzelf, de wereld, of haar ex. Met haar ex had ze in haar hoofd nog steeds een haat-liefde verhouding. Als ze eens zei dat ze van me hield, verbeterde ze zich meteen met de mededeling dat ze dat niet mocht zeggen.
Het grootste compliment dat ik kon krijgen was :’eigenlijk ben je veel aardiger dan al die lui met hun poen en mijn ex’.
Dat kwam dan meestal nadat ze weer eens had verteld over haar fantastische jaren en dat ze mij in die tijd vast en zeker straal voorbij gelopen zou zijn.
En toch veranderde er iets bij Treinenmeier.
Eigenlijk vond ze het een beetje gênant, dat ik voor haar als huisman fungeerde. En zo gebeurde het dat ik eens werd opengedaan door een dame die zich had opgemaakt. Ze had rode blosjes van het werken. En ze was doodmoe. Ze had het huis gestofzuigd. Vanaf dat moment waren we zoveel als kon samen. Uiteindelijk heeft ze ook nog anderhalf jaar bij mij gewoond.
Ondanks alle problemen hebben we vooral veel met elkaar gelachen als geboren Utrechters onder elkaar. Dollen in het plat Utregs.
Ik was eens op zaterdag boodschappen doen. Kom ik terug met twee tassen boodschappen.
Treinenmeier in tranen. ‘Jij bent vreemdgegaan he, ik heb je gisteren wel aan de telefoon gehoord.’ Nu had ik inderdaad een kennis aan de lijn gehad, en aan het eind van het gesprek gezegd, dat we elkaar misschien nog wel zouden treffen op de koopjesmarkt. Ik zei tegen Treinenmeier dat ik het die ochtend inderdaad wel 3 keer had ‘gedaan’, en mijn vissticks nu wel ontdooid waren. Toen verscheen er een big smile en was alle leed weer voor even vergeten.
Mijn moeder kwam ook wel op bezoek. Mijn ouders hadden wat afgereisd en Treinenmeier vond het prachtig om met mijn moeder over van alles en nog wat te praten. Toen ik mijn moeder ‘savonds weer op de trein zette, zei ze tegen me dat mijn vriendin toch niet zoveel dronk als ik had door laten schemeren. Ik heb maar niet gezegd dat we een strategische plek in de keuken hadden gevonden voor de drank, en dat in de tijd dat moeders er was wel 3 liter er doorheen was gejaagd. Had ze niks van gemerkt !
Treinenmeier wilde weer gewoon leven. En het beangstigde haar dat ze wel eens te ver heen zou kunnen zijn. Na wat intakegesprekken is ze 6 weken ter observatie in Zutphen geweest in een vrouwenkliniek. Je mocht daar maar 2 keer per week op bezoek. En ik miste haar vreselijk. Toen ik haar ophaalde maakte ze echt zo’n van Gaal sprongetje. We stapten de bus uit bij het winkelcentrum. En ze kocht een paar flessen wijn, ondanks dat ik bijna smeekte om deze ene avond gewoon zonder te doen.
We gingen weer door op de oude voet. Vooral lachen gieren en brullen. Daarnaast deed ik nogal wat vrijwilligerwerk. En Treinemeier voelde zich daar goed bij. Zij had weer een soort secretaressegevoel. Ze nam de telefoon op, noteerde de boodschappen.
En zo af en toe maakten we een ommetje om de grote vijver in het park. Mensen zullen wel niet snappen dat je gewoon trots kunt zijn
op een vriendin, die niet meer moeders mooiste is, en die je moet ondersteunen als je samen een stukje wandelt.
Maar ik vond het prachtig, zoals ze dan gewoon op een bankje zat tussen de bloemen, turend over het water. De wind door haar haren.
Maar Treinenmeier werd ziek. Ze kwam nog nauwelijks uit bed. Een emmer naast zich om te kotsen.
En ze poepte de boel onder, omdat de afstand naar het toilet net te groot was. Ze wilde absoluut geen dokter aan haar bed.
En toen ik op een zaterdag zei dat ik nu toch de dokter ging bellen, stormde ze de huiskamer in en viel dood neer. Een plas bloed achterlatend door kapotgezopen darmen.
Het was gewoon een lieve meid.
Het is nu allemaal zo’n 5 jaar geleden. Maar in gedachten zie ik haar soms dansen bij het water, op het groen tussen de bloemen. Zal er hierboven nog wat mooiers zijn ?
1 reactie
gast · 31 maart 2003 op 18:10
Mooie column Kobus!
Lijkt me niet gemakkelijk om de zorgen op je te nemen van een alcoholverslaafde. En dat terwijl je d’r in eerste instantie niet eens kende.
Een dikke pluim voor jou!
:peace: