In april 1997 zagen we onze zoon voor het eerst in het Poolse kindertehuis. Een klein, bleek jongetje van bijna 5 jaar oud. Hij was vrolijk, druk en duidelijk aanwezig. Hij proefde de vrijheid, leek niet bang en probeerde meteen hoever hij kon gaan. Zijn gedrag leek wel een serie ontploffingen en dat in ons kleine Poolse appartement. Thuis, in Nederland, werd hij iets rustiger. Na een paar maanden vertelde hij dat hij vroeger pilletjes kreeg om “lief” te zijn. Bij navraag liet het tehuis weten dat dit niet zo was!
Met veel moeite kregen wij een half jaar uitstel van de leerplicht. Dit is nodig om de hechting tussen ouders en kind zo goed mogelijk op te bouwen. In november ging hij langzaamaan wennen in een klas met ruim 30 kinderen. De communicatie met de school verliep moeizaam en wij hadden het gevoel dat het niet goed ging. “Het komt wel goed. Jullie moeten geduld hebben, jullie hebben geen vergelijkingsmateriaal.”, werd er gezegd daar hij ons enige kind was.
Door zelf op school te helpen en te praten met andere hulpouders, ontdekten wij dat hij veel geplaagd werd, vreemde straffen kreeg en veel zelf moest oplossen. Het leek of de juf een hekel aan hem had. Elke dag kwam hij boos thuis. Als “verse” ouders waren we onzeker en dachten we alles verkeerd te doen.
Met hulp van de leerplichtambtenaar hebben we de schoolartsendienst ingeschakeld, die ons met spoed doorstuurde naar het RIAGG. Onze begeleidster daar werd ziek en het duurde vreselijk lang voordat we een vervangster kregen, die overigens niets voor ons kon doen. Het liep de spuigaten uit. Onze zoon wilde op school, net als thuis, zijn eigen gang gaan. We hebben hem vervolgens zelf maar aangemeld bij het zorgplatform, tegen de zin van de school. Hij werd getest en op school geobserveerd. De conclusie was dat hij naar het speciaal onderwijs moest, maar er was geen plaats voor hem en er was niemand die iets kon doen. De verantwoording werd steeds doorgeschoven.
Wanhopig stuurden we brieven naar alle mogelijke instanties. Ondertussen hielden we hem thuis. Naar school gaan was voor hem een te grote psychische belasting, door de grote groep en een juf die “wel wist hoe het allemaal moest”.
Via de kinderarts bezochten we de kinderpsychiater. Die constateerde ADHD en schreef ritalin voor.
Uiteindelijk werd door bemiddeling van de onderwijsinspectie, bij hoge uitzondering, een extra plaats gecreëerd in het speciaal onderwijs en kon hij in oktober 1998 naar groep 1, een groep met 2 juffen en 8 kinderen. De juf van de vorige school mocht niet meer voor een groep staan en de directeur kreeg een waarschuwing. Het bleek een prestige-kwestie te zijn geweest. Waarbij ook meetelde dat de school extra punten kreeg voor dit soort kinderen.
Eindelijk werden we serieus genomen en werd er naar ons geluisterd.
Niemand krijgt nog de kans tegen ons te zeggen dat we geen vergelijkingsmateriaal hebben. Natuurlijk maken we fouten en zijn we niet alwetend, maar we laten ons niets meer aanpraten. We zullen op ons gevoel afgaan en alert blijven, al zijn we soms onzeker.
Wij hebben ervaren dat in het onderwijs en bij “deskundigen” weinig tot niets bekend is over de mogelijke problemen bij adoptiekinderen en dat de adoptienazorg slecht georganiseerd is. Hierdoor bleef het te lang onduidelijk wat er nu precies met m’n zoon aan de hand was en wat hij nodig had.
Voorgaande verhaal was een paar jaar terug. M’n zoon is intussen 11 jaar en een puberende “Hollandse” jongen, waarmee het, naar omstandigheden, goed gaat.
Momenteel is er nog meer duidelijkheid over de aandoeningen van m’n zoon. Hij kon niet meekomen in het speciaal onderwijs en is nu geplaatst op een zmlk (zeer moeilijk leerbare kinderen). Nog uitgebreidere testen zijn er gedaan. Hieruit blijkt dat hij PDD-NOS (een aan autisme verwante aandoening), een licht verstandelijke handicap, hechtingsproblemen en een beetje ADHD heeft.
Nog steeds duurt het tijden voordat de logge lichamen van de Nederlandse hulpverlening in aktie komen, als we hulp nodig hebben. Nog steeds moet ik heel duidelijk laten blijken dat ik uiteindelijk bepaal wat het beste is voor m’n zoon, anders wordt er meer onrust veroorzaakt door de “hulpverleners” dan dat ze rust geven.
En nog steeds gaan m’n haren overeind staan (en dat zijn er veel) als ik denk aan de zin: “Maar u heeft geen vergelijkingsmateriaal…..”. Alsof hij het eerste kind was wat we zagen.
8 reacties
pepe · 17 januari 2004 op 13:46
Geen mens kan je vergelijken met een anders mens. Iedereen is Anders!
Mooie column…
Mosje · 17 januari 2004 op 15:19
Waarmee maar eens bewezen is dat de beste hulpverleners de eigen ouders zijn.
Ben nu overigens wel heel nieuwsgierig geworden naar je haardos!
Mup · 17 januari 2004 op 15:50
Laatst was het gezin van Vanessa in de media, ook over problemen met hun adoptie kids. Ik baal van dit soort media, omdat het wel ‘serieus’ wordt genomen, als er BN-ers bij komen kijken. Toch was het gunstig dat er tenmisnste aandacht aan werd geschonken. Mooi beschreven van je, het moeilijkste lijken me de reacties van andere onwetende mensen, zoals je al beschreef.
Groet Mup.
Li · 17 januari 2004 op 16:24
Alles in Nederland is goed geregeld… op papier dan. Maar kom er maar eens om. Dat de realiteit anders is, onderstreep jij met deze column!
Li
Kees Schilder · 17 januari 2004 op 16:41
Deze mooi geschreven column zou eigenlijk in de ontvangsthal van het Riagg moeten hangen
Eftee · 17 januari 2004 op 17:18
In de column heb ik nog niet eens alles opgeschreven, daar hij anders “ietsie” te lang werd. De brieven zijn toendertijd ook naar het ministers gestuurd. Namelijk de toenmalige minister van onderwijs en die van justitie (daar wordt namelijk je complete doopzeel gelicht als je een kind wilt adopteren). Justitie deed niets, maar onderwijs nam contact op met de desbetreffende wethouder en met de onderwijsinspecteur. Die hadden ook wel de brieven gehad, maar kwamen pas in aktie toen de minister reageerde.
Voordeel van onze “aktie” was ook dat de ambtenaren van de afdeling onderwijs, in Purmerend, naar voorlichtingsdagen gingen om meer te weten te komen over adoptiekinderen.
Het RIAGG belde met duizendmaal excuses en vroeg ons zelfs weer terug te gaan naar hun afdeling. We hebben ze toen duidelijk laten blijken dat ons vertrouwen weg was.
Ik kan nog wel 10 columns schrijven over de blunders binnen de hulpverlening, maar dan wordt het zo saai.
Normaal ben ik een vrij meegaand mens, maar als ik niet serieus genomen word, word ik best pinnig. Dan zijn ze dus nog niet van me af.
Bedankt voor jullie leuke reakties. Dat nodigt uit tot meer schrijven.
Enne die haardos…. ik denk dat je je fantasie hiervoor moet gebruiken 😉 .
Kees Schilder · 17 januari 2004 op 19:34
Zeg dan meteen dat het Purmerend is.Daar is de Klootviologie uitgevonden 🙁
Liz · 18 januari 2004 op 11:12
Mooie column Eftee.