Rijdende met een gang van 80 kilometer op een weg waar meer camera’s zijn dan snoepwinkels, doet je geest en je voet netjes wat net nog mag, die 80 kilometer en niet meer of minder. Het aantal bonnen dat op deze weg al bij ons in de bus waren gevallen omdat er A: nooit iemand opreed behalve wij en B; het er altijd de neiging van de mens was om het pedaal eens lekker in te trappen, was daardoor gereduceerd tot aan de wettelijke toegestane kilometers. Ineens brulde ik naar vrouwlief “Stop even verderop bij die inham, ho stop en geen meter verder!”, gilde ik dominant en keek gelijk woest naar haar omdat zij altijd en eeuwig eerst de redenen van iets wilde weten, ik heb zo een hoe en waarom vrouwtje.

Zij keek verschrikt naar mij opzij en schrok zich het lazarus keek naar de stopplaats die ik driftig aanwees met de ene hand en met de andere wuifde dat zij snelheid moest minderen.
“We hebben toch geen lekke band of zo?”
“Nee, maar die rups leeft nog, ik zag hem net bewegen!” Dat was het minpunt van de dag en zou dit blijven totdat wij terug in het chaletje waren, maar moesten eerst nog naar ons eigen huis voor het een en ander. Dit zou een lange dag worden voor beiden, ik omdat mijn hart bij de nog levende rups was en zij omdat zij het nou net even niet nodig vond om midden op een snelweg in de berm te stoppen om een rups te redden.
De auto zat onder de rupsen die van de bomen waren gewaaid en ik had er al zo een stuk of zeventien van de auto gehaald, die in de bomen teruggeplaatst en op de planten gezet.
“Jammer dat dit geen betaalde baan voor je is, zo zou je binnenlopen”, meesmuilde vrouwlief al voordat wij wegreden. Zij had wel gelijk, doch ik ging er van uit, elk levend wezen is er altijd nog één. En als ik een kleine bijdrage kan leveren om deze rups tot vlinder te laten worden is mijn dag goed. Al zal ik het natuurlijk nooit weten.

Zij stopte de auto, ik stapte uit en met mijn worstvingers haalde ik de dikke groene rups achter het blad van de ruitenwisser vandaan. Het was een grote met witte en zwarte stippen op zijn pluizige huid. Terwijl ik hem zo bestudeerde en zachtjes tegen hem/haar sprak hoorde ik vrouwlief tegen de wind in gillen ( als dat gillen was, moest het schreeuwen nog uitgevonden worden, vrouwlief gilt namelijk nooit, die verheft haar stem een beetje) “Hé Boeddha, gaat het lang duren dat gebed voor de groene rups?”
“Nee wacht even ik zet die lieverd even in het gras dan heeft het voeding”. Dus ik het groene wonder in het gras gedumpt, nog hier en daar een bewegende rups van de wagen geplukt en die er gezellig bij gezet. Toen weer ingestapt en vrouwlief mocht verder rijden. Zij vond het onzin. “Er liggen er duizenden op de grond, je kunt nergens lopen dat is nou eenmaal de natuur, jij kunt ze niet allemaal redden hoor!” ‘Nee dat weet ik wel, maar één is al genoeg om de rest van de mensheid misschien een voorbeeld te geven hoe het moet. Jij pakt ze toch ook op en zet ze in de boom terug?”

Ha daar had zij niet van terug, toen zij zag hoe ik als een idioot al die rupsen zat te redden van een wisse dood en ze van de auto plukten of de schuur of het chalet of waar dan ook en ze in een boom lieten kruipen nam zij het van mij over, als ze het gras aan het verzorgen was, of de planten. Zij ging zelfs niet meer in de zon liggen omdat de rupsen het zonnebed in beslag hadden genomen. Verleden jaar waren er veel minder en we hadden ook veel minder vlinders gezien. O ja, toen ik verleden jaar naar de chinees reed om een hapje eten te halen zat er ineens een jonge vlinder op mijn stuur. Die was groot geworden in de auto. Lief en aandoenlijk liet ik hem/haar vrij in het grote bos. Maar dit jaar waren het er te véél om te redden. De hele weg naar Zwolle waren we aan het debatteren over het wel en wee van het redden van de rups. Ik heb nou eenmaal respect voor alles wat leeft, mijn vrouw ook doch die heeft ooit in de polder gewoond en weet ietsje meer van de natuur dan ik als stadsmens. Dat bleek in het begin al toen wij hier net in het bos woonden, zij wist hoe de bomen heten, wat een dar was en een bij en een wesp. Ik kon die galbakkies nog niet uit elkaar halen, blijf het nog engerds vinden terwijl vrouwlief ze rustig over haar handen laat lopen als zij daar landen, totaal niet bang tokkelt ze ook nog met hen. Ik zit dan al binnen hoor, zo laf ben ik wel. Zij kan nou wel iedere keer zeggen dat ik niet in paniek moet raken van een wesp, maar dat weet die wesp niet!!!

Op de terugweg was de vrede weer getekend en het dierenverhaal was vergeten, dacht ik dus.
Komen we bij het chalet zegt vrouwlief met haar liefste stem die in haar zit:
“Schatje kijk je uit waar je loopt met je surfplanken?”
“Hoezo, mankeert er iets aan mijn schoenen dan?”
“Nee dat niet, maar als ik jou was zou ik op het houten pad lopen, daar liggen de minste rupsen. Want als je goed kijkt zie je ze overal rondom je op het gras liggen te kroelen om bij de bomen te komen!”

Kijk ik eens goed op het grasveld, heeft die doos nog gelijk ook. Overal liggen tussen de levende rupsen die als een gek de groene wereld willen bereiken, lijfjes van rupsen. Wat voelde ik mij schuldig. Zoveel vlinders minder door mijn gehark van de week en dan nog de grasmaaier eroverheen. Die hebben een groene begrafenis gehad. Edoch wel een mooie begrafenis toch?

Maar het is nu eenmaal zo, momenteel zitten ze overal te poppen en de draden met rups en al vliegen je soms om de oren en Charley onze kat neemt er ook nogal eens wat mee naar binnen wanneer zij liftend meekomen. Wij plukken ze eruit en ze gaan weer richting boom. Dit jaar is het wat erger dan het jaar ervoor. Maar ik heb de eerste zeven verliefde vlinders al de parendans zien doen en ze speelden als nooit tevoren. Er is weer hoop genoeg om elke rups de boom in te jagen. Want wees nou eerlijk, zo iets moois en dierbaars laat je niet sterven achter je ruitenwisser omdat die groene rups nou toevallig naar beneden is gevallen?
Niets wat de natuur ons geeft is zo mooi en zo onbegrijpelijk als een rups. Laten wij er zuinig op zijn, zij zijn snel, mooi, kleurrijk, eigenwijs als zij niet van je hand af willen omdat die rups toevallig nog aan de lunch was ( een heerlijk gezicht hoor) Kortom, elke rups die ik red geeft mij een gevoel van voldoening en dat vrouwlief daar een ruzie voor over heeft, so be it, ik lig er niet wakker van en om eerlijk te zeggen zij ook niet, want zij doet net zo hard mee. Want terwijl ik dit zit te tikken zie ik haar her en der in de tuin de rupsen op de bomen terugzetten.
Grote bek, lieve gek van me.

Categorieën: Verhalen

klapdoos

Gewoon een Amsterdamse vrouw die met een vrouw getrouwd is, ziek is, zodanig dat de neerwaartse spiraal steeds verder zakt. maar een kniesoor die daarop let. Ik lach graag, heb genoeg traantjes gelaten om mijn ziekte en nu is het tijd om via mijn nieuwe boek eens door te gaan met uit het leven te halen wat er te halen valt, zeker in een crisistijd is het de kunst om toch vrolijk te blijven. Mijn motto is dan ook: Een dag niet gelachen is zeker een dag niet geleefd.

1 reactie

Mien · 3 augustus 2009 op 08:46

Shit, nou heb ik mijn buik toch vol rups in plaats van vlinders. :hammer:

Mien

Geef een reactie

Avatar plaatshouder