“Kankerhoer! Ik maak je dood!”
Het is de zware klap die daarop volgt waarvan ik wakker schrik. In mijn slaap zijn de woorden al diep doorgedrongen in de zwarte doos van mijn onderbewustzijn. Met terugwerkende kracht trillen de klanken de planken weg. De vloer vervoegt tot leegte, mijn bed staat ineens op lucht. Ik voel het. Godzijdank dat ik er al in lag. Ik werk me voorzichtig op mijn ellebogen en leun over de rand. De man kijkt niets ziend omhoog naar het verdwenen plafond; een korte adempauze. Ik stel me voor wat hij zou kúnnen zien. Vier onderkanten van dikke beuken bedpootjes. Bekrast.

De man buigt zijn hoofd weer terug in de eerdere positie: hij kijkt schuin naar de grond. Hij vervolgt zijn litanie op zijn Amsterdams: met spugende dictie.
“Kankerwijf! Doodziek word ik ervan! Doodziek! Alles geef ik je! Alles godverdomme!! En dan weer zoiets! Iedere keer flik je het weer! Wanneer leer je nou godverdomme eens een keer dat je me godverdomme niet zo ongelofelijk op moet naaien?!! Hoe vaak heb ik je dat godverdomme nou al niet gezegd?!!!”

Ik buig terug in mijn kussen. Ik hoef niet over de rand van mijn bed te kijken om te weten wat ik nog meer zal zien. Mijn onderbuurvrouw. Een frêle jonge schoonheid met Indisch bloed en lichtblauwe ogen. In een hoekje. Op de grond. Liggend. Waarmee ik de beelden van trappen en schoppen met terugwerkende kracht cadeau zal krijgen.

Natuurlijk gluur ik toch. Het meisje ligt niet op de grond. Ze zit stokstijf rechtop in bed. Ze heeft een waterbed. Ze is ook een waterdier, kreeft; die dingen wéét ik. Of een watermens? Ik zie geen benen. Wel armen, waarmee ze zichzelf omhelst.
Ze huilt als een kind, met lange halen. De angst die ze voelt vormt samen met de woede een explosief mengsel dat haar van binnen zal verwoesten als het niet naar buiten kan. Dat weet ik óók.

De litanie gaat verder. Retorische vragen willen tóch antwoorden, zonder daar op te wachten.
“Meisjes staan voor mij in de rij, weet je dat?!! Echt hoor, ik hoef maar de kikken!” De bewijsvoering die daarop volgt wordt zacht en smoezerig verteld. Ik kan het niet verstaan. De intimiteit waarmee de man zijn ontboezemingen omkleedt trekt een schil van onverstaanbaarheid om het tweetal heen. De kwetsende lacherigheid dringt echter met zijn grimmige effectbejag messcherp door de schaal heen.

De jonge vrouw kan zich niet bedwingen. Ze huilt hem toe. “Doe dat dan maar!! Ga maar weg!! Ga weg en laat mij met rust!!!” Ik hoor een intens verlangen naar deze zó eenvoudige oplossing. Maar de man heeft zich in dit meisje vastgebeten. Nu al zeven jaar lang en ruim honderd ruzies verder. Hij laat niet los.

Voort gaat het. Vooral de vele felle crescendo’s van de man kan ik goed verstaan. Maar ik hoef niet meer. Ik heb de ruzies al zo vaak gehoord.
Als ik mijn bed nu precies boven de man zou weten te roeien, dan dempt de matras wellicht de scherpe randen van het drama. Wat niet ziet wat niet weet denk ik dom.
Roeien dus. Mijn heuppartij doet het werk. Ik zwoeg mijn bed met schokkende schuivers achteruit, in drie halen ter plaatse.
Een zeemeermin met vier houten staarten, dat ben ik. Ik verhefte mij tijdelijk uit de slaap, en zou daar nu toch graag in terugduiken.

Maar mijn fantasie gaat weer rollen; het geluid is niet verdwenen. Ik móét in de andere kamer gaan slapen. En daar moet ik lopend naartoe; bedden kunnen niet door deuren. Ik steek mijn linkervoet als eerste naar buiten. Vorsend zoekt die de vloer. En raakt. Ook mijn andere been schuif ik over de bedrand en voorzichtig sta ik op. Over lucht lopen is nieuw en pijnlijk. Messen snijden in mijn zolen, bij elke stap. Toch loop ik door, helemaal tot het andere bed. De noodzaak te ontsnappen is te groot voor mij, kleine zeemeermin.

De volgende dag, ergens aan het eind, tref ik mijn buurvrouw in het trappenhuis. Met een verhullende glimlach zoekt ze mijn gezicht af naar sporen van weten. Die ze vindt.
“t Was wel weer erg hè, afgelopen nacht.” vraagt ze retorisch.
“Ja.” knik ik.
“Ik hoorde dat hij tegen je zei dat hij je dood zou maken.”
“Ja.”zegt ze, berustend.
Ik vraag wat ik al eerder vroeg in een vergeefse poging haar zegen te krijgen; ik zoek balsem voor mijn slechte geweten.
“Als je dat zou willen dan bel ik de politie als het weer gebeurt. Ik bedoel ik ben nu ook een getuige van doodsbedreiging.”
Mijn buurvrouw kijkt me aan en zwijgt. Dan begint ze zoekend te praten.
“Weet je, hij doet mij niks, hij gooit alleen met spullen. Moet je bij mij in de huiskamer komen kijken; overal gaten in de muren!” Er volgt een hele opsomming van tot projectielen omgewerkte huiselijke voorwerpen waarmee ze haar woorden kracht wil bijzetten.

Ik geloof haar. Maar meer nog begrijp ik dat de politie nergens haar verhaal mag binnenstappen. En dus leg ik me maar weer neer bij mijn lafheid. Ik durf niet politieloos in te springen als dat nodig is en dus heb ik de ongetwijfeld vele ruzies van de toekomst ook maar bij te wonen. Letterlijk. Het minste wat ik kan doen is haar wensen respecteren en mijn tekortschieten compenseren met andersoortige hulp. Wat dan ook.

Later bedenk ik dit: de mate waarin ze haar nee verhult is recht evenredig aan de enorme noodzaak die ze moet voelen om mij, zonder uitleg, tóch van mijn klokkenluidersvoornemen áf te brengen. Waarom, dat vertelt ze me jaren later pas. Als ik haar vertrouwen écht verdiend heb.
Eerder niet.

Categorieën: Diversen

8 reacties

Dees · 10 april 2006 op 18:08

Ik zie voer voor 2 columns. En de ene leidt me af van de andere. De zeemeermin zou beter in een andere context kunnen gaan lopen, vind ik. Dan kwam ze beter tot haar recht, nu loopt ze tussen een ander verhaallijn door. Wel weer mooi zijn je zinnen, je maakt prachtige zinnen.

WritersBlocq · 10 april 2006 op 21:56

De inhoud, daar heb ik geen woorden voor, vréselijk, vooral – lijkt mij – als je daar als stille getuige zit te dubben wat je moet doen.
De manier waarop je het verwoordt, jullie werelden, zo dichtbij en zo ver weg, is knap. Ik kon me zowel in haar als in jou inleven, en dat is heel wat, want het zijn ‘maar ca 600 woorden’, waarin je me meenam, deelgenoot maakte. Ik vind je een hele goede schrijfster (ehm, is het verhefte of verhief? Ik zou voor het laatste kiezen maar weet het niet, Ma3 weet jij het?)
Groetje, Fluffy

DriekOplopers · 10 april 2006 op 22:23

Mooi opgeschreven.

Even over de inhoud:
De ik-figuur moet niet pikken dat haar buren haar opzadelen met de last, getuige te zijn van een hoop narigheid. Het is ook gewoon burengerucht. Gewoon de politie bellen als het weer gebeurt, want op deze manier wordt de ik-figuur ongewenst deelgenoot van hun ellende. En dat moet het zwaarste wegen.

Driek

KawaSutra · 10 april 2006 op 22:27

Je hebt een bijzondere manier van schrijven, beeldend en met een bijzondere sfeer wat jouw stukken heel eigen maken. Bovendien weet je de essentie van het onderwerp heel goed te raken. Knap!

Mup · 11 april 2006 op 04:21

Heftig, heel heftig [quote]Als ik haar vertrouwen écht verdiend heb. [/quote] knap dat je er zo over kunt denken.

Groet Mup.

Troy · 11 april 2006 op 10:57

Je schrijft prachtig. De laatste drie alinea’s breken voor mij wel een beetje het verhaal. Misschien door de plotselinge verandering van stijl. Toch denk ik dat jij een van die mensen bent die het in zich heeft om een boek te schrijven. Je woordenschat, de kunst om mooie en tegelijkertijd aangrijpende zinnen te maken en de fantasie zijn er.

Nana · 11 april 2006 op 13:22

Anne het is weer prachtig, al lonkt het wel naar een lang verhaal of boek. 😉

Anne · 12 april 2006 op 11:22

Dank voor jullie reacties, even wat reactie van mijn kant.

Dees: Ik snap wat je bedoelt. Dit verhaal is fictie vermengd met werkelijkheid en die manier van schrijven is tamelijk nieuw voor mij. Het dicteert zichzelf niet, zoals wanneer ik een echte gebeurtenis “versla”. En dan kan het inderdaad zo zijn dat de verschillende verhaallijnen ten opzichte van elkaar (onder andere) niet goed gedoseerd en geplaatst zijn, en dat dan ten nadele van een van de verhaallijnen. Dat is een kunst op zich. Van de andere kant is nou net dat juist de uitdaging; om verschillende lijnen elkaar te laten kruisen. Maar het is mogelijk dat ik met dit soort verhalen toch meer naar het korte verhaal toe moet, en uit de “column-kortte”.
Wrightersblocq: Ai, je hebt gelijk, het moet zijn verhief! Ik wist het gewoon niet tijdens het schrijven, spelling-controle gaf aan dat verhefte niet goed was, zonder me alternatief te bieden, en zelf kwam ik er niet op….dus liet ik het maar staan.
Troy: Tja, die stijlbreuk, dat klopt natuurlijk wel weer. Ook hier is het antwoord dat ik zoetjesaan toch richting het korte verhaal toe neig, waardoor stijlbreuken toch in een andere context terechtkomen; waar een stijlbreuk op de een of andere manier juist een functie krijgt binnen het geheel. En een boek schrijven? Dat is een groot compliment. Dank daarvoor. Maar daarvoor moet ik eerst nog veel meer schrijfroutine opbouwen. Er zit wel een idee voor een boek, maar dat wordt een kinderboek.
Driek: Moeilijk hoor, de afweging wat belangrijker is: je eigen last als buur of de belasting voor de buurvrouw als de politie echt gebeld wordt. En in haar situatie zeker: Haar vriend was een crimineel, en zou ik de politie hebben gebeld dan zou deze criminele meneer zo’n beetje zijn hele criminele habitat in zijn val met zich hebben meegesleept, wat vervolgens voor mijn buurvrouw weer levensgevaarlijk zou zijn geworden. Dus maar goed dat ik nooit de politie heb gebeld.
Nana: dank voor je reactie, zie verder bovenste reacties met betrekking tot wat ik over lang verhaal zeg.
Verder, dank voor alle complimenten!
Anne

Geef een reactie

Avatar plaatshouder