Het Hokusai Bon Museum

Stef en Karel namen ons mee naar een ruimte achter het café, daar kwam je via een korte gang. Op de deur die toegang gaf zat een groot bord. ‘Hokusai Bon Museum’, stond er in rode letters op blauw. Karel deed de deur open.
‘Dit is ooit een schuur geweest,’ zei hij.
Het eerste wat ik zag was een enorme poster aan de wand. Hokusai Bon krijgshaftig met zijn honkbalknuppel. Gekleed in een soort trainingspak en een masker dat leek op dat van een samoerai.

Stukkiesschrijver

‘Deze heren willen jouw museum graag eens zien,’ zei Stef tegen Karel van Noort. De gedrongen man was achter de bar gekomen, had iets gezegd tegen de man met de streepsnor en was vervolgens door Stef aangesproken.
‘Jullie zijn welkom,’ zei Karel, ‘maar even voor alle duidelijkheid: er wordt niet gefotografeerd, en er wordt ook niks over geschreven dat in de krant komt zonder dat ik dat weet.’
Ik durfde al helemaal niets te zeggen over een ontbrekende aflevering. En zou die man dat wel eens hebben?

Cafe ‘Mijn Held’

Hokusai Bon (2) 11, Café ‘Mijn held’

We stapten samen café ‘Mijn Held’ binnen. Het stond in cursieve rode neonletters op de gevel. We hadden het van afstand al gezien. Willem glom toen hij het zag. Zijn lippen prevelden de twee woorden. We leken op twee adepten die een heilige tempel binnenstapten.

Hilversum

We zaten samen in de auto. Willem en ik. Op weg naar Hilversum. Het regende. Het was donker in de auto. Het kan raar gaan in de wereld. Ik dacht waarmee ik bezig was. Willem keek naar de weg. Ruitenwissers deden moeizaam hun nuttig werk.
Conny had ’s avonds laat opgebeld. ‘Hilversum,’ had ze gezegd. ‘Daar zit een vent met een café.’
‘Het Hokusai Bon café,’ riep ik overmoedig.
‘Bijna goed. Het café heet: ‘Mijn Held.’
Ik was in de lach geschoten.

Even terug

Hokusai Bon (2) 9, Even terug

‘Waar ben je dan nou?’ vroeg Connie bezorgd.
Ik lag in mijn eigen bed. Wel raar zonder Connie naast me. Maar de kamer oogde vertrouwd. Ik herinnerde me vaag hoe ik hier gekomen was. Op de automatische piloot. Terwijl de straat probeerde mij te omhelzen en ik tegenstuurde met wapperende armen was ik een vagelijk bekende straat ingelopen en bij een vagelijk bekend huis uitgekomen. Zo bekend dat ik een ruitje had ingetikt en toen de deur had open gekregen. Haarscherpe gedachte: moet ik toch eens wat aan doen! Zo gemakkelijk gaat dat dus: inbreken.