Schipbreuk

[i]“Cor en Coby trekken naar elkaar toe.”[/i] Een mededeling die gisteren niet gelijk als een bom insloeg maar wel als een zuur mijn gemoed aanvrat en tevens prompt een nieuw gedicht deed ontwaken.

Moeder

Je ligt zo rustig, zo sereen. Zo anders dan een week geleden, toen je vechten moest voor adem. Je bezoek wisselt en iedereen raakt je even aan.
Ik schik de haren op je koele voorhoofd en druk zachtjes een zoen erop. Je gesloten ogen knipperen geen moment. Je rust en je hebt het verdiend.
De koelte van je voorhoofd doet me denken aan jaren die in het verleden liggen, voorbije periodes waarin de kilte niet in je hoofd maar tussen ons was: ik heb je gemist en weet dat jij dat weet. Ik weet zoveel en toch zo weinig, er is nog zoveel dat ik van je weten wil. Maar voor alles is een tijd en ik weet niet of de tijd van vragen ooit nog komen zal.
Ik loop even naar vader en spreek met hem. Uit alles blijkt dat hij ons nu zo nodig heeft. Zijn bloemen staan in elk geval mooi.

Helden

Wie heeft er niet zijn helden? Iemand waar je tegen op kijkt, die je ziet als je grote voorbeeld, je geestelijke mentor? Het kan een beroep zijn, zoals brandweer- of politieman. Een persoon zoals Obama, Beckham of Einstein. Helden die inspireren, het leven een zin of een richting geven. Ik ben gefascineerd door mensen die in de voetsporen van hun helden treden, hoe onwaarschijnlijk die helden ook lijken te zijn.
Neem nu die jongen, die ik jaren geleden leerde kennen. Het was een korte ontmoeting, zo’n ontmoeting die eenmalig is maar een beeld in je geest achterlaat als een foto van een mooie dag.