Met een hemelvaartje

Pattss…Op het vizier van mijn helm. Ik zag hem wel aankomen maar was door de snelheid van mijn scooter te laat om die dikke, nu inmiddels platte vlieg te ontwijken. 17 mei 2007, hemelvaartsdag. Ik ben onderweg naar de 27e editie van het Klomppop festival. Ik kan me de eerste nog herinneren. Nog altijd even gemoedelijk. 15 bands, strak georganiseerd, vlot achter elkaar en altijd verrassend leuk. Geen fouilleren, controle of beveiliging. Gewoon betalen en doorlopen. Alleen kreeg ik nu een knalgeel bandje om mijn pols. Dat is nieuw, het was altijd een stempel.

Schepsels van God

Met een ferme zwaai smijt de verkoper de kooien op de handkar naast de kraam. Vloekend draait hij zich om. Op de grond staat de laatste. “Moet ik jou nou nog een keer mee naar huis nemen”. Hij geeft de gammele kooi een rotschop. De hond jankt. De kooi rolt een paar keer over de kop, komt met klap tegen de kar tot stilstand en breekt open. In een oogwenk wurmt het magere dier zich vrij en rent zo snel als de wind met zijn staart tussen zijn poten ervandoor. “Ren maar”, bromt de man hem na. “Er is toch niemand die zo’n scharminkel wil. Geen vlees om van te eten, geen vet om van te braden”.

De kier

Vijf boerenkarren staan in het hoge door de zon geelgebrande gras. Sommige tot hun as weggezakt in de grond. De metalen onderdelen zijn roestig en het ooit groengeschilderde hout is grotendeels vergaan. Aan de rand van het erf werpen populieren langgerekte schaduwen over de oude schuur. Klimop groeit over de muren en ook het doorgezakte met rode pannen bedekte dak raakt al gedeeltelijk aan het zicht onttrokken. De deur hangt scheef in zijn scharnieren en omdat de toegang dichtgegroeid is met brandnetels en ander onkruid, gaat hij niet ver open. Alleen door een kier kun je naar binnen kijken. Door de vele gaten van de gebroken dakpannen schijnen honderden kleine lichtstraaltjes naar binnen.

Ziende blind

Ik sta voor mijn winkel in de Dorpsstraat . met mijn gezicht naar de zon. Één hand onder mijn oksel en de ander onder mijn kin. Mijn werk is nog niet klaar maar dat interesseert mij niet. Rustig kijk ik rond en zie mevrouw Bos op de fiets. Ik roep ‘dahaag’ en steek mijn hand naar haar op. Ze kijkt niet op of om. Dan zie ik een auto. Mevrouw Tolhoek, ook een klant van mij, zit achter het stuur. Ik glimlach en zwaai vriendelijk naar haar. Ze kijkt links, ze kijkt rechts en slaat vlak voor mijn neus af, maar groet mij niet.

Ogen dicht en mondje open.

Schaduwen van boombladeren dansen boven mijn hoofd op de witgeschilderde muur. Hun bewegingen lijken beperkt, ritmisch en willekeurig tegelijk. Bij het ademen merk ik de koelte van de zomerochtendlucht en ik ruik een vleugje brandend hout. De bloemen van het vingerhoedskruid bewegen in de wind, net als mijn shirt. De zon verwarmt de huid van mijn blote armen. Ik loop door de poort en sta plotseling op straat. Verwonderd kijk ik om mij heen.