Helden zijn eigenlijk helemaal geen helden, denkt hij, al fietsend door de mistige landerijen. Vroeg of laat zal elke schlemiel wel inzien, dat artiesten, acteurs of bijvoorbeeld beroemde schrijvers de kracht ontberen zichzelf werkelijk weg te cijferen. Daarom zijn zij geslaagd; dit is een van de flarden die zijn gedachten doorkruisen. Onder zijn voorwiel kronkelen de paden, ruw dan weer overgaand in glad asfalt, in voor hem inmiddels voorspelbare bochten. Koeien als eeuwige schaduwen. Stroperig traag glijdt in de vaart een binnenschip voorbij. Dan volgen de rotondes. Verstilde straten en stations, als een groot afwachtend toneel. In kunstmatig licht. Ronkend blik ijverend door de verkeerslichten. Zijn aanstonds werkgebied.

Als hij op de kazerne hongerig de eerste hap van zijn boterham wil nemen, gaat het alarm: ‘Brand in een woning’.

Haastig hijst hij zich in zijn brandweeroverall, trekt zijn leren laarzen aan. Beklimt de afwachtende rode reus. Als een gapende bek rolt de garagedeur voor hem open, een holle stad toont zich onverschillig. Vanachter uit de cabine hoort hij een collega brabbelen: de kortste route naar het brandadres. De chauffeur knikt en geeuwt tegelijk. Met loeiende sirenes duikt de autospuit de kazerne uit.

De schouders naar achter wurmt hij zich in het bandenstel van zijn persluchttoestel. Hij steekt twee portofoons in de borstzakken, masker om de nek, bivakmuts, helm op. ‘Hier naar rechts, en de volgende links’, roept een collega van achter uit de cabine. De tankautospuit maakt een scherpe bocht, waardoor de bemanning naar een kant helt; zwevende persluchttoestellen, maskers, stratenboeken, helmen, zaklampen. Zij deinen als op open zee. Even voelt hij aan zijn voorhoofd, een boterham had hem goed gedaan. Enkele minuten later komt de tankautospuit verend tot stilstand, recht voor de glazen toegangsdeuren van een verzorgingstehuis. Vrederust: staat in groene letters op de gevel.

Een verlaten balie. Ruime lobby. Palmboom. Groot abstract schilderij aan de wand. En uitzicht op de door ouderen bezette tafels achter de openstaande klapdeuren van een bedrijfsrestaurant. Geen portier te zien hier. Achter de balie knippert een minuscuul rood lampje op het brandpaneel, merkt hij op. Zesde etage, staat er vermeld. Omdat de liften door de brandmelding automatisch zijn uitgeschakeld, sjokt hij met twee collega’s in de richting van het trappenhuis. Een speciale brandweerlift, die het op dit soort momenten altijd hoort te doen, is nergens te zien. Onder de steeds loggere laarzen duwt hij de traptreden onder zich omlaag, in zijn kielzog de klossende laarzen van de twee anderen. Opkomende warmte in het hittebestendige overall, een nieuw model, dikker dan de vorige, een stuk veiliger, zeggen ze. Maar verziekend warm. Op de vijfde etage begint het lichaam zich vanzelf te ventileren, door de keel. Een paar tellen later zet zijn rechter laars bodem op de zesde etage van de verzorgingsflat. Vrijwel onmiddellijk, in zijn ooghoek, ziet hij iets naderen, in de diepte van de gang. Een reflecterend hesje komt hun kant uit hobbelen. Ze lopen elkaar tegemoet. Het is de portier, een vrouw van een jaar of vijftig, brilletje scheef op een spitse neus. Ze hakkelt, veegt het zweet uit haar hals. In haar hand houdt ze een sleutelbos. Uit haar jachtige woorden begrijpt hij, dat zij de rookmelder wel heeft gevonden, achter in de gang voorbij een zuil. Zij wijst in de richting. Maar zij heeft helaas de verkeerde sleutelbos bij zich gestoken. In tempo gaan zij nu door de gang richting de melder. Er kan natuurlijk van alles aan de hand zijn. Een beginnend brandje, een smeulende prullenbak of een inmiddels al uitslaande brand aan de voorzijde van het pand. Je weet het niet als je hier loopt. Zelden blijkt er iets ernstigs aan de hand. Meestal wordt men onnodig gestoord door de binnenvallende brandweerkolossen. In feite storen zij elkaar. Maar niet altijd dus. Dat is thans het probleem. Soms, met zijn half slaperige kop nog, treft hij een doodgeworsteld lichaam aan. Gekronkeld in het tapijt, zwartgeblakerd. Uitgebrande oogkassen die hem leeg aanstaren. Net poppen zijn het soms; vreemd zittend nog in een fauteuil of als gedrapeerd over de traptreden, de nagels in het hout gevochten. Anderen blijven raadselachtig ongeschonden, verbijsterend mooi en jong nog, lepeltje lepeltje in elkaar. Door meneer de sluipmoordenaar ‘koolmonoxide’ geruisloos het leven ontnomen. Maar die beelden ziet hij nu niet voor zich. Wel ziet hij boven een deur inderdaad een lampje knipperen, een vloekend lampje, de nevenindicator, die verwijst naar een aangesproken melder in het appartement daarachter. Tijd om gereedschap te gaan halen is er nu niet meer. Ze bonzen op de deur. Er wordt niet opengedaan. En juist voordat zijn collega op zijn aanwijzing, met het wit in de ogen, op de deur wil afstormen om die een enorme genadetrap te verkopen, stamelt de portier: ‘Wacht eens even, dit is volgens mij wel de goede sleutel…’

Nevelige blauwe rook binnen.

De twee collega’s stappen aarzelend over de drempel, hij volgt. Uit de hoek van een L-vormige kamer kringen rookcirkeltjes omhoog, die door de wind van de opengezwaaide deur in een grijze mist versmelten. Het is duidelijk, in een oogopslag. Overgordijnen worden zonder pardon opzij geschoven. Twee vensters weid opengeduwd. Koele wind stroomt de kamer binnen. Laat die deur maar, kucht hij. Links staat een wijntafeltje met daarover een gehaakt kleedje, een half gevuld borrelglaasje, jeneverfles. De kristalvormige asbak is afgeladen met peuken. In een geaderde rimpelige hand, die er als op een schilderij boven zweeft, beeft de smeulende stomp van een sigaar. Kaal gekerfd hoofd, enkel wat spriethaar boven de vlezige oren. Onderuitgezakt zit hij daar, een stokoude man in een armstoel. In het met rook doorvlochten vensterlicht. De man staart met grote ogen voor zich uit. Angst in mensvorm. Wat overkomt hem? Wat zien die oude mannenogen? Zijn blote voeten rusten vooruitgestoken op grijs geblokte pantoffels. Boven hem aan het plafond knippert bijna onzichtbaar het lampje van een rookmelder.

 

 

R

Categorieën: FictieVerhalen

Richard Brand

Brand (1968) is geboren te Rotterdam-Delfshaven en woont momenteel in Schiedam. Sinds 1999 is hij werkzaam als bevelvoerder bij de brandweer in Den Haag. De studie Cultuurwetenschappen heeft hij niet volledig afgemaakt, maar in zijn vrije tijd studeert hij aan de Open Universiteit. Daarnaast brengt hij, in samenwerking met De Nieuwe Uitgeverij, zijn roman ‘Iva‘ uit: een verhaal over de zoektocht naar wat kunst is. De gebeurtenissen in het leven van de hoofdpersonage, Stan Weideveld, leiden de lezer via intrigerende scènes naar een oplossing.

9 reacties

LouisP · 3 mei 2015 op 12:08

Vroeg of laat zal elke schlemiel wel inzien, dat artiesten, acteurs of bijvoorbeeld beroemde schrijvers de kracht ontberen zichzelf werkelijk weg te cijferen. Daarom zijn zij geslaagd;

Wat een bizondere zin!

En verder best wel interessant

Frans · 3 mei 2015 op 13:11

Gaat een rookmelder af van een sigaar.
Wel goed beschreven, daar niet van.

Sagita · 3 mei 2015 op 14:06

Hoezo column van de maand?

trawant · 3 mei 2015 op 14:36

Weinig tempo, te lang uitgerekt, verder best een aardig stuk.
Maar CvdM ? Volgens welke criteria denk ik weleens.
Wordt het geen tijd dat de lezers de Column van de maand nomineren,
cq. kiezen? Dat moet te doen zijn.

    Mien · 3 mei 2015 op 17:12

    Ik dacht heel even dat ik weer op BHV herhaling was. Een zucht van verlichting toen dat niet het geval bleek te zijn. Ach, vrijwilligersdeformatie. Leuk geschreven maar voor mij iets too much. Eens met LouisP over de aangehaalde zin. Borduur daar eens op voort.
    @trawant: met genoeg vriendjes moet dit mogelijk zijn, maar niet wenselijk, dan toch liever de voorkeur van de keuze van de redactie. Een van de weinige mogelijkheden om in actie te komen mogen wij de redactie toch niet ontnemen, nietwaar? 😉

Richard Brand · 3 mei 2015 op 15:25

Excuus, column van de maand was niet de bedoeling.

Mr Moderator · 3 mei 2015 op 23:16

@Richard Brand: De rubriek Column van de Maand is verwijderd.
@Mien: Quote ‘Een van de weinige mogelijkheden om in actie te komen mogen wij de redactie toch niet ontnemen, nietwaar?’: ?:-)

    Mien · 3 mei 2015 op 23:25

    Zolang Mr. Moderator geen gezicht heeft vind ik het moeilijk om hier een passend antwoord op te geven. Met alle respect.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder