In de verte hoorde ik haar schreeuwen: de bloedvrouw. Keer op keer haar wrede dood herbelevend. ‘Sommige, nee, veel verhalen zijn ooit door mensen bedacht. Dat soort verhalen worden ook wel legenden genoemd’ vertelde mijn moeder mij dan wederom. Maar dat ik dit verhaal van niemand ooit te horen had gekregen liet ik bewust achterwege. In mijn beleving bestond ze echt. En ze vraten haar op. Gulzig vraten ze haar op. Grote, zwarte bloeddorstige honden. Ze scheurden haar aan stukken; ik kon zelfs haar botten horen kraken. Meerdere malen per week liet ze van zich horen. Ik keek het schaduwenlandschap van mijn kamer in en zag haar; eenzaam dwalend door een donker bos. Telkens weer wilde ik haar waarschuwen, maar telkens weer moest ik aanvaarden dat ik haar lot op geen enkele manier kon voorkomen. Niet alleen bevond ze zich in een andere tijd; ze bevond zich in een andere wereld. Een wereld waarin de scheidslijn tussen droom en werkelijkheid zo dun was als zijde. Maar zelfs als de beesten en de bloedvrouw waren verdwenen en het zonlicht door mijn raam gluurde voelde ik hen. Misschien bevonden ze zich achter de plinten. Of heel misschien hadden ze zich genesteld in mijn hoofd. Gekte, noemde men dat, ontdekte ik later. Maar dat ik niet gek was, daar was ik zelfs jaren daarna nog stellig van overtuigd.

De bloedvrouw ontpopte zich tot een steeds terugkerend symbool van angst. En vanaf het eerste moment dat ik haar hoorde wist ik dat de dood zwart was. Zwarter nog dan de bloedhonden, de wezens die hij als voorpost zond. Iedere keer wanneer ik oog in oog kwam te staan met een grote donkere hond verlamde ik. Om nog maar te zwijgen over de grondvreters: kakkerlakken, wormen, kevers. Als de honden dienden als voorpost dan zorgden zij voor de nazorg. Iets waar in een vreemdsoortige combinatie van ijver en geduld aan werd gewerkt. In mijn hoofd zag ik haarscherp voor me hoe ze de laatste restjes vlees van de bloedvrouw tot op het bot tot zich namen. En tot de dag van vandaag kan ik ze niet zien zonder dat er een koude rilling over mijn rug loopt.

Ook vandaag was ze er weer. Met een ijselijke kreet maakte ze zichzelf kenbaar. Drie honden sprongen bovenop haar en haar witte kleed verkleurde in een mum van tijd tot het diepste rood. Voor de eerste keer zag ik nu zelfs duidelijk hoe haar schedel doormiddel van kaken als notenkrakers openbrak en hoe haar herseninhoud als pudding op het zachte gras terechtkwam. Keer op keer verloor ze haar gevecht. Maar keer op keer kwam ze weer tevoorschijn.

In plaats van mijn moeder en een uitleg over het verschil tussen bedenksels en werkelijkheid verschijnt er ditmaal, opvolgend op de bloedvrouw, echter iemand anders. Vanuit een donker deurgat zie ik een witte gedaante. En nog één, en nog één. Een daaropvolgende scherpe pijn in mijn hals doet me verslappen en vervaagt daarbij ook het beeld van de bloedvrouw.

‘Ssssst, het komt goed’ fluistert iemand. Ik probeer me te verzetten maar mijn strijd tegen drie man lijkt bij voorbaat al verloren. Geketend aan de spijlen van de zijkanten van mijn bed kots ik de witte lakens stinkend vuil. Bloedrood, het woord ‘gekte’ schreeuwend.

Categorieën: Fictie

5 reacties

arta · 7 april 2008 op 15:51

Dit stuk doet me denken aan een boek over een vijftienjarig meisje in dagboekvorm. Zij zag soortgelijke beelden.
Alleen was dat boek in heel simpele vorm geschreven en jouw stuk barst weer van de prachtige volzinnen.
Mooi geschreven, Troy!
🙂

SIMBA · 7 april 2008 op 18:11

Indrukwekkend!

Li · 7 april 2008 op 22:09

Bloedmooi geschreven.
Heeft ze je nooit bekrast? 😉

Li

Dees · 8 april 2008 op 09:36

Inderdaad indrukwekkend. Verontrustend ook een beetje, alsof die beelden overal net om het hoekje liggen.

pally · 9 april 2008 op 16:18

Heel mooi en bloedstollend dit verhaal,Troy, een nachtmerrie die met je meegaat.
Goed geschreven met meeslepende beelden. :wave:

groet van Pally

Geef een reactie

Avatar plaatshouder